Begane grond
Ergens richting het einde van Begane grond, Hans Tentijes eerste bundel sinds hij in 2017 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre ontving, wordt een gedicht afgesloten met deze regels: ‘een vermoeden van iets / wat te groot was om te bevatten’. Aan die landing gaat een typisch Tentije-tafereel vooraf: een mijmering in een kerk, tastbaar geworden in heldere details, zoals het opgewreven houtwerk en de eenstemmige zang die de eenzaamheid opschort. Haast ongemerkt sluipen we naar buiten, op weg naar de slotsom.
Tentije (1944) gaat ons voor op een pad dat hij definieert in het poëticale openingsgedicht ‘Het zijn de plekken die zich aan je hechten’: ‘in het opene tussen ontheemd-zijn en heimwee / strekt zich een slecht geplaveid stuk van onverwoestbare dromen uit’.
Tentije opereert zoals altijd op het gebied tussen herinneren en verbeelden. Neem het gedicht ‘Aan de overkant’: ‘Als het straatbeeld zich dan eindelijk uit zijn sponningen / losmaakt en het kijken bevrijdt, vinden / de wegen elkaar onmiddellijk terug, net voordat het vergeten / toe zou kunnen slaan –’. In dit straatbeeld lijkt alles weer op zijn plaats, al had het zich juist daarvan losgemaakt, maar het is nog immer kwetsbaar.
Herinnering en verbeelding conserveren het vergankelijke in piekfijne staat, aangezien Tentijes vlijmscherpe oog en zijn subtiele stijl de levendigheid, zelfs de verraderlijke levensechtheid, van zijn taferelen benadrukt. In ‘Drie stillevens’ vat Tentije dat apodictisch samen: ‘niets dan een glimp van zichzelf, het mysterie dat ze meedragen / laten ze zien, al was het dichtbije / nooit zo onbereikbaar, een stiller leven / moet achter ze schuilgaan // en wie zou daar geen deel van willen uitmaken?’
Het enige wat me aan deze reeks op de verkeerde manier bevreemdt, is dat in de verantwoording toegelicht moet worden dat de stillevens ‘niet of nauwelijks op bestaande werken’ zijn gebaseerd. Zo’n toelichting (weg vermoeden!) heeft deze poëzie niet nodig.
Het onderzoek naar de werking van het geheugen, het verlangen en het werkelijke is nooit af. Juist omdat we er nooit helemaal grip op weten te krijgen, blijven we ernaar terugkeren en keert Tentije in elk gedicht uit Begane grond ernaar terug. Inderdaad, het slecht geplaveide stuk van onverwoestbare dromen. Anders geformuleerd, in ‘Langs de rivier’, een gedicht waarin Monica Vitti, actrice in films van Antonioni, opdoemt: ‘voor ik er erg in had maakte een nog jonge vrouw zich los/ uit het wit en kwam me over het slecht/ opgelapte asfalt haast schoorvoetend tegemoet –// rakelings passeerden we elkaar, even streelde haar blonde haar/ mijn gezicht en werd ik haar mysterieuze/ glimlach gewaar, maar toen haar vluchtige gestalte/ zich verwijderde drong het pas/ tot me door dat het Monica, dé Monica Vitti was’.
Het gedicht, uit de reeks ‘Vluchtige gestalten’, gewijd aan verschillende Italiaanse personages, leest haast als een oude zwart-witfilm van Antonioni: een sobere registratie, suggestief zonder nodeloze nadruk, direct ingeprent en niet meer kwijt te raken.
De vraag die zich nog opdringt, is wat Begane grond specifiek zo goed maakt. Al het voorgaande is inmiddels bekroond. Maar Tentijes onderzoek is nooit af. Hij waakt ervoor dat steeds als een lauwe prak opnieuw op te dienen. Hij ensceneert de herinnering steeds weer opnieuw, blijft situaties uit en in elkaar schroeven, houdt zijn jacht op al dan niet bestaande geschiedenissen vol. Alleen maar om de werking van geheugen, herinnering en verbeelding nog levensechter en daardoor nog bedrieglijker te doen voorkomen.
ISBN | 9789463360654 |
---|---|
Datum van verschijning | 20181025 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 150 mm |
Hoogte | 220 mm |
Dikte | 8 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres