Biecht van een moordenaar
Als het om boosheid gaat, ben je bij Joseph Roth aan het juiste adres. Want ook al overheerst in zijn werk de melancholie over de ondergang van het Habsburgse keizerrijk en de joodse sjtetl, woede kom je bij hem overal tegen. Hoogstens wordt die verzacht door zijn ironie.
Dat blijkt uit zijn onlangs vertaalde essay Juden auf Wanderschaft uit 1927. Met veel empathie beschrijft hij hierin de migratie, eind 19de eeuw, van honderdduizenden Oost-Europese joden naar westerse steden als Wenen, Berlijn, Amsterdam, Parijs of New York. Opmerkelijk is dat Roth, die uit schaamte over zijn arme Oost-joodse afkomst vaak beweerde de zoon van een Oostenrijkse officier of een Poolse graaf te zijn, er een buiging maakt voor de sjtetl. Alsof hij de Oost-joden en hun archaïsche wereld wil verdedigen tegen het arrogante Westen, dat in die tijd steeds xenofober en nationalistischer wordt.
Met woede in zijn pen omschrijft hij dat Westen als een kille, egoïstische maatschappij met weliswaar modern comfort als centrale verwarming en lift, maar met steeds minder vrijheid en rechtvaardigheid. Daarentegen zet hij de variaties aan joods leven met wonderrabbi’s, potsenmakers, zangers, arbeiders, zionisten en reactionaire ondernemers met verve neer. Volgens hem zijn ze beter af in hun geboorteland dan in de getto’s van West-Europa, zoals in Berlijn, waar geen Oost-jood vrijwillig woont. Uitzonderingen maakt Roth voor Parijs, Amerika en de Sovjet-Unie.
Emigrantenrestaurant
Roths woede schittert ook in zijn onlangs opnieuw vertaalde Beichte eines mörders, erzählt in einer Nacht. Deze roman, die nog niets aan kracht heeft ingeboet, laat zien waartoe een mens in staat is als hij boos is, echt boos.
Het boek begint in een restaurant voor Russische emigranten, waar even voor middernacht de verteller een slaapmutsje komt halen. Aan de toog roddelen twee Russen met de kastelein over een andere gast, een grote, asblonde kerel, die in het etablissement lijkt te wonen. ‘Waarom is onze moordenaar vandaag zo somber?’ vraagt een van hen. De verteller mengt zich nu ook in het gesprek, waarop de asblonde reus zich omdraait en zich voorstelt als Semjon Semjonovitsj Goloebtsjik, voormalig agent van de tsaristische geheime politie. Goloebtsjik (Russisch voor ‘duifje’) doet vervolgens zijn relaas. Het levert een raamvertelling op met veel typerende Roth-elementen.
Goloebtsjik is de buitenechtelijke zoon van vorst Krapotkin en de vrouw van diens houtvester. Als hij in de laatste klassen van het gymnasium zit, besluit de jongen bij de vorst zijn recht als zoon op te eisen. Hij wordt hiertoe aangemoedigd door een mysterieuze Hongaar, die alle eigenschappen van de duivel heeft en op beslissende momenten in het verhaal opduikt.
De vorst lacht Goloebtsjik uit, maar schenkt hem als troostprijs een gouden tabaksdoos. En dan komt er ineens een jongeman binnen, die zich wél de zoon van de vorst mag noemen, al is hij in werkelijkheid door een Franse graaf bij vorstin Krapotkina verwekt. Goloebtsjik wordt bevangen door gevoelens van haat en afgunst.
Als politiespion hoopt hij wraak te kunnen nemen op zijn halfbroer. Dat lukt hem bijna als deze gearresteerd wordt wegens revolutionaire activiteiten en hij hem mag ondervragen. De jonge vorst bekent alles. Even lijkt Goloebtsjiks wraakzucht gestild. Maar door ingrijpen van de oude vorst komt Krapotkin jr. vrij. In zijn plaats moet een onschuldige jood boeten, voor wie Goloebtsjik sympathie heeft.
Heerlijke scènes
Goloebtsjik wordt overgeplaatst naar Sint-Petersburg, waar hij een gezelschap modellen van een Parijse couturier in de gaten moet houden, omdat die mogelijk een aanslag willen plegen. Het levert heerlijke scènes op, waarin Roth de paranoia van de geheime politie ridiculiseert.
Op een van de Parisiennes, Lutetia, wordt Goloebtsjik hopeloos verliefd. Maar als hij haar op een dag betrapt in de armen van zijn rivaal, lees je: ‘Op het moment dat ik Krapotkin en Lutetia zag, laaide het kwaad, waartoe ik kennelijk al vanaf mijn geboorte was voorbestemd en dat tot dan toe slechts zachtjes in mij had gesmeuld, als een groot vuur op.’
Goloebtsjik besluit de jonge Krapotkin te doden uit ‘gewone, onpartijdige, morele gerechtigheid.’ Er volgt een schitterende passage waarin Goloebtsjik de jonge vorst opnieuw probeert te laten veroordelen. En weer is het tevergeefs.
Voor straf wordt Goloebtsjik door zijn chef tot de ‘eeuwige liefde’ veroordeeld: hij moet met Lutetia mee terug naar Parijs om er als spion te infiltreren in kringen van Russische revolutionairen. Wel mag hij zich uitgeven voor vorst Krapotkin. In zekere zin krijgt hij dus alsnog de status waarop hij recht meent te hebben, inclusief de geraffineerde Lutetia, die zijn minnares wordt.
Roth prikt die genoegdoening van de geleende identiteit snel door. Als de echte Krapotkin jr. in Parijs opduikt en zijn halfbroer met zijn zelfbedrog confronteert, slaan bij de spion de stoppen door. Wie mag ik zijn, lijkt hij zich af te vragen. Het antwoord laat niet lang op zich wachten, want als Goloebtsjik zijn rivaal op een dag bij Lutetia in bed aantreft, is hij zo getergd dat hij beiden de hersens inslaat. Roth beschrijft het aldus: ‘Ik had tot dusver nog nooit uit woede geslagen. Ik weet niet hoe het anderen vergaat als ze in woede ontsteken. Bij mij was het in elk geval zo, vrienden, dat elke klap me een tot dan toe ongekende wellust verschafte.’
Hiermee zou de roman een opera-achtig einde kunnen hebben, ware het niet dat Roth voor een andere epiloog koos, waarin de vorst en Lutetia het drama overleven en hun beul kort na de Russische revolutie in Parijs weer tegenkomen. Jaren later zit Goloebtsjik dag en nacht in het café, waar hij zich verschuilt voor de verlepte Lutetia, met wie hij getrouwd is. Zo verklaart Roth de ‘eeuwige liefde’ tot ijdelheid .
De onbetrouwbaarheid van deze nachtelijke vertelling weerspiegelt de wankele en ondoorgrondelijke situatie van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk aan de vooravond van de Russische Revolutie. De zoektocht van Goloebtsjik door het Oude Europa van Odessa tot Parijs naar zijn vader, zijn thuisland en ook naar wraak heeft tegelijkertijd veel weg van Joseph Roths eigen eindeloze vlucht nadat hij Duitsland voorgoed verlaten had .
ISBN | 9789020415179 |
---|---|
Aantal pagina's | 208 |
Datum van verschijning | 20161001 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 210 mm |
Dikte | 18 mm |