De bagage
In de oorlog sloeg het hele dorp op hol
Monika Helfer De nieuwe roman van deze bekroonde Oostenrijkse schrijfster gaat over een dorpeling die verlangt naar het stedelijke leven. Met weinig woorden weet ze verborgen leed en ingehouden emoties beklemmend uit te drukken.
In een samenleving die geen woorden kent voor ‘ik hou van jou’, overheersen frustratie en onderdrukt verlangen. Over zo’n gespannen wereld gaat De bagage, de nieuwe roman van de Oostenrijkse schrijfster Monika Helfer (1947).
Het boek, dat dit jaar op de shortlist van de Österreichische Buchpreis staat, speelt zich af in een boerendorp tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het dagelijks bestaan draait er vooral om eten en overleven. Liefde en plezier zijn iets voor in de grote stad. Zo is het al eeuwen. Vandaar dat het lokale dialect geen woorden kent voor ‘houden van’. De taal is er zo koud als de strenge winters.
Helfer is een geweldige schrijver, die met weinig woorden verborgen leed en ingehouden emoties beklemmend weet uit te drukken. In dat opzicht lijkt ze op haar in oktober overleden landgenote Lida Winiewicz, die het boerenleven in haar roman Vragen deed je niet even aangrijpend neerzette.
De hoofdpersonen in De bagage zijn de leden van een arm boerengezin dat aan de voet van de berg woont. Ze worden ‘de bagage’ genoemd, omdat de vader en grootvader van de man des huizes, Josef, lastdragers waren.
De knappe, intelligente, maar norse Josef is getrouwd met de mooie Maria. Iedere man in het dorp begeert haar heimelijk. Maar ze is van Josef en dat weten ze, want in hun archaïsche wereld behoort een vrouw nu eenmaal haar man toe.
Aan het begin van het boek is de oorlog net achter de rug. Josef en Maria hebben vijf kinderen, drie zoons en twee dochters. De jongste, de peuter Grete, wordt door haar vader genegeerd, omdat hij, zonder dat uit te spreken, vermoedt dat Maria hem bedrogen heeft terwijl hij aan het front vocht. Het gif is daarmee meteen gezaaid.
Het relaas wordt verteld door de volwassen dochter van Grete, een kunstenares die in de grote stad woont en haar familiegeschiedenis probeert te reconstrueren. Zo zegt ze: ‘Herinneringen zijn in wezen een vreselijke wirwar. Pas als je er een drama van maakt, ontstaat er orde.’ En even verderop: ‘We hebben nooit iets bijzonders willen zijn. Mijn grootmoeder wilde dat ook niet. En toch waren we bijzonder. Ik heb me kapotgeschaamd.’
Potloodtekening
Om die orde in haar familiegeschiedenis aan te brengen en haar schaamte te benoemen zet ze haar lezers op de eerste bladzijde van de roman aan om met potlood een idyllische tekening te maken van een vrouw die voor haar huis aan de voet van een berg de was ophangt. Ze wil dat haar gezin er net zo schoon bijloopt als de gezinnen in de stad. Vaak dragen ze witte kleren, terwijl de anderen in het dorp dat nooit doen.
Alleen al hieruit spreekt het verlangen van Maria naar een beter leven. Maar dan onderbreekt de vertelster haar inleiding met de zin: ‘De werkelijkheid waait de tekening binnen, koud en meedogenloos, zelfs de zeep raakt op.’ En daarmee is de toon van onveranderlijkheid gezet.
De vertelster schakelt nu terug in de tijd, naar nog voordat Grete was verwekt. Het is september 1914 en Maria hangt de was weer eens op als de postbode aan de deur komt met een brief waarin Josef voor het leger wordt opgeroepen. Voordat hij vertrekt vraagt hij de burgemeester om op zijn vrouw en kinderen te passen. Op een dag vraagt deze Maria mee naar de stad. Daar wordt een veemarkt gehouden, waar iedereen op zijn paasbest gekleed gaat. Op weg daarheen, op de bok van zijn rijtuig, schurkt de burgemeester tegen Maria aan. Zij houdt hem echter beleefd van zich af.
Hoe anders reageert ze als ze op de markt, terwijl de burgemeester even weg is voor zijn zaakjes, aan de praat raakt met een vrolijke Duitser, Georg genaamd. Hij flirt met haar en zoekt haar later een paar keer thuis op. Ineens is ze verliefd, zoals ze dat nooit op Josef is geweest. Ze valt op Georgs levenslust, die bij haarzelf al jaren geleden is gedempt. Dankzij hem leeft ze weer. Ineens snap je waarom ze zich aan het begin van het boek, als ze dertig is, afvraagt hoe oud ze zal worden. Alsof ze toen vooral snakte naar het einde.
En dan grijpt de vertelster weer in en lees je dat Maria toen tegen zichzelf zei dat ze flink moest zijn om Georg te weerstaan. Het is een advies dat ze ook van haar eigen moeder kreeg, toen ze ‘de hand aan zichzelf had geslagen’. Meer kom je niet te weten, maar je begrijpt het meteen en huivert.
Het zijn precies zulke geheimzinnigheden over Maria’s gevoelsleven die De bagage zo aangrijpend maken. Wie is ze, wat voelt ze, wat wil ze. Je vraagt het je voortdurend af om soms met kleine beetjes antwoorden te worden bediend. Zoals op het moment dat Georg voorgoed afscheid van haar neemt en ze instort. Ze zuipt zich dan halfdood, alsof ze ineens beseft dat haar laatste kans op geluk haar is ontnomen.
Kennishiaten
De hiaten in de kennis van de vertelster worden opgevuld door de zuster van haar moeder, tante Kathe, die inmiddels in de negentig is. Zij vertelt haar nicht dat ze heeft gezien dat Maria en Georg elkaar bij dat afscheid kusten. En daarmee bereikt de roman een nieuwe dimensie: die van de haat en de jaloezie.
Die negatieve menselijke eigenschappen dringen zich op nadat Josef een paar keer met verlof is geweest en Maria een dikke buik krijgt. Van wie, dat is voor iedereen duidelijk. Niet van haar uitgeputte Josef, maar van die vrolijke Duitser. Eerst komt de pastoor langs die haar een vuil secreet noemt en de crucifix van haar deurpost zal rukken. Daarna dringt de burgemeester zich weer, maar nu met geweld, aan haar op, met als argument dat in een oorlog alles is geoorloofd en Josef het haar niet zal nadragen als ze met hem naar bed gaat.
Wanneer haar 9-jarige zoontje Lorenz die verkrachting weet te voorkomen door met een jachtgeweer te dreigen, levert dat thriller-achtige passages op. De oorlog heeft iedereen op hol doen slaan. Een arme familie, die als uitschot wordt beschouwt, is er het slachtoffer van. En die gruwel beschrijft Helfer heel subtiel en indringend.
Alles wordt min of meer normaal als de oorlog voorbij is en iedereen weer in het gareel springt. Maar dan dient de dood zich alsnog aan en is al dat hopeloze verlangen voor niets geweest.
2020-10-30 Michel Krielaars
Josef en Maria Moosbrugger wonen met hun kinderen aan de rand van een bergdorp, ver van de andere bewoners. Ze zijn de buitenstaanders, de randgevallen, de armen, de bagage. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt wordt Josef opgeroepen door het leger. Maria en de kinderen blijven alleen achter en zijn nu afhankelijk van de bescherming van de burgemeester. Maria raakt zwanger van Grete, het kind waarmee Josef nooit een woord zal willen spreken: de moeder van de vertelster van dit verhaal.
De bagage is een kleine, wonderschone roman met grote kracht. Over waar we vandaan komen en hoe we gevormd worden door de geschiedenis die aan ons voorafging.
In Duitsland werden meer dan 130 duizend exemplaren verkocht en het boek werd genomineerd voor de Oostenrijkse Buchpreis.
'Helfer is een geweldige schrijver, die met weinig woorden verborgen leed en ingehouden emoties beklemmend weet uit te drukken.*****' NRC Handelsblad
'Bijna associatief schakelt Helfer tussen levens en generaties. Zo krijgen zelfs de onbeduidendste personages iets gedenkwaardigs.' De Volkskrant
'Een krachtig en roerend portret van een dysfunctioneel gezin.' De Telegraaf
'Helfer heeft weinig woorden nodig om je een hele wereld voor te toveren. Prachtig.****' NCRV Gids
ISBN | 9789046827550 |
---|---|
Aantal pagina's | 160 |
Datum van verschijning | 20201006 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 131 mm |
Hoogte | 205 mm |
Dikte | 18 mm |