De expeditie
Waarom Wessel te Gussinklo een soort Nederlandse Dostojevski is
Wessel te Gussinklo Nu is hij er toch: de vroege, keer op keer afgewezen roman van Te Gussinklo. Veel schrijvers lijken mensen te willen behoeden voor zoiets als het kwaad, maar hij drijft je liever de hel zelf in.
Meer dan eens wordt er in het romaneske oeuvre van Wessel te Gussinklo (1941) melding gemaakt van een ‘vroeg werk’, een roman die door één van Te Gussinklo’s schrijvende personages in het verleden op schrift werd gesteld. Nú krijgen die schrijvende personages geen letter meer op papier nee, maar toen, in die jaren, ja, toen ging het van een leien dakje. Neem Hajé, de ploeterende scribent uit De Weergekeerde Bloem (2017). Als 28-jarige is hij volledig geblokkeerd, waar hij de woorden voorheen zo uit de mouw schudde. En ook in het recente Op weg naar De Hartz (2020), dat de Boekenbon Literatuurprijs toegekend werd, was er sprake van een roman. Ewout Meyster, de jeugdige verteller in Te Gussinklo’s vermaarde cyclus, presenteert hem aan zijn spirituele begeleider, professor Somsen. Ja, zegt die Somsen, erg knap hoor, dat je al op zo’n jonge leeftijd een roman hebt geschreven. Een meesterwerk is het nog niet, maar ik zie de potentie.
Mag je op basis van zulke ‘fictieve’ romans, want het zijn immers romans-in-romans, dan zomaar gaan denken dat Te Gussinklo zelf ook al een roman schreef voor De verboden tuin (1986), zijn officiële debuut? Normaliter doe je dat bij een schrijver natuurlijk niet, helemaal omdat zo’n in-een-roman-opgenomen-roman een heel gebruikelijke techniek voor een schrijver is, die je bijvoorbeeld de kans biedt om zijwegen in te slaan of om gebeurtenissen of personages te spiegelen. Maar bij Te Gussinklo dacht je al een tijdje dat die vroege roman er werkelijk wás of er in elk geval (o, machtige vlammen van de open haard) ooit was geweest. In een interview dat hij naar aanleiding van de verschijning van Zeer helder licht (2014) gaf vertelde hij bijvoorbeeld dat het leven van de hoofdpersoon van die roman bijna een-op-een zijn eigen morsige leven beschreef. En zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Dus die genoemde roman, tja, die zou er best eens kunnen zijn. Daarnaast verscheen De verboden tuin toen Te Gussinklo al halverwege de veertig was. Dat hij toen al jaren schreef wisten we al. Dus zou hij nou echt decennia op dat, en alléén op dat manuscript hebben zitten ploeteren?
Biechten en rouwen
Het nieuws luidt dat die vermoede, vroege roman inderdaad bestaat. En Te Gussinklo en diens uitgeverij achtten de tijd rijp om het nu – misschien vanwege het meer dan terechte recente succes van de schrijver (in de afgelopen acht jaar werd hij vier maal voor de Libris en Boekenbon Literatuurprijs genomineerd, waarvan hij er twee won) – alsnog te publiceren. In alle eerlijkheid: ik was er als bewonderaar van zijn werk niet meteen gerust op. Literair-historisch zou het sowieso interessant zijn, want van een goede schrijver wil je alles weten en lezen, maar puur kwalitatief maakte ik me wel zorgen. Vroege werken zagen in veel gevallen terecht het levenslicht niet en ik denk dat bijvoorbeeld de postume publicatie van De lange oren van Midas de reputatie van Gerrit Komrij meer kwaad dan goed deed. Tel daar bij op dat Te Gussinklo De expeditie op 22-jarige leeftijd en ook nog eens in drie maanden afrondde. Dat is echt heel erg jong en dat is echt heel erg snel. Daar moet wel bij worden vermeld dat De expeditie een dunne roman is. De helft van de 335 bladzijden die deze uitgave telt gaat namelijk op aan een lang essay, Het meesterwerk genaamd, waarin Te Gussinklo uit de doeken doet hoe godsgruwelijk veel moeite het hem kostte om te schrijven en om gepubliceerd te worden. Daarover later meer.
Over de hele linie beschouwd is De expeditie geen goede roman. Het verhaal over een man die zijn vrouw haat, haar meeneemt op een vakantie naar Zwitserland, haar daar al dan niet vermoordt en vervolgens al dan niet aan biechten en rouwen toekomt, is simpelweg te onevenwichtig, waarbij vooral de opening en het slot dusdanig cryptisch zijn dat je er bij wijze van spreken een slotenmaker bij wilt roepen om ze te openen. Te Gussinklo legt in Het meesterwerk uit dat hij anno 1963 nog behoorlijk in de psychologie zat (hij studeerde in Zwitserland bij de opvolger van Jung), waardoor je wel begrijpt waarom bepaalde constructies in het proza zijn beland. En het is een dof en wat stokkerig tafereel, die Ronald en Mirjam met z’n tweeën, je voelt dat dit niet de scènes zijn waar het talent van deze schrijver zit.
Ook omdat dat ándere, dat waar Te Gussinklo in latere, wél gepubliceerde boeken zo in uit is gaan blinken, er ook wel degelijk in valt aan te treffen. Wilden de uitgeverijen ‘er niet aan’ omdat ze niet verder dan die opening lazen? Want dat deel, verderop, in Zwitserland, waarin Mirjam de dood vindt en Ronald in een soort kafkaëske situatie terechtkomt waarin hij niet geloofd wordt, ja, daarvan kun je je gewoon niet voorstellen dat er uitgevers bestaan die daar een kruis door hebben gezet. Ronald die in een kroeg gaat lopen pochen over zijn daad, dat is in al z’n grofheid, humor en morele excessiviteit zo krachtig dat je meteen weer weet waarom je Te Gussinklo als de Nederlandse Dostojevski kunt beschouwen. Veel schrijvers lijken mensen te willen behoeden voor zoiets als het kwaad, willen zalf zijn, maar Te Gussinklo drijft je (mentaal dan) liever de hel zelf in. Je steekt daar veel meer mee op.
Eerbetoon
De jonge schrijver die er soortgelijke ambities op nahoudt: gelieve Het meesterwerk te lezen. Want de kans is groot dat je reis even naar zal zijn als die van Te Gussinklo, die decennia schreef, herschreef, vastzat, dronk en met zijn boeken of met de aanzet daartoe leurde, maar die dus pas zo laat voet aan vaste uitgeversgrond kreeg. Van iemand als Martin Ros, die we toch jaren hebben beschouwd als de boekenpaus van Nederland, blijft door dit essay weinig over. Zelf gerieflijk vertoevend in een van die grote uitgeverspanden aan de Amsterdamse gracht, maar omspringend met het zwaarbevochten werk van iemand als Te Gussinklo, die goddomme het echte wérk deed, alsof het de vuile was van de buren was. Een eerbetoon, en niet zo’n kleintje ook, is er dan weer voor K.L. (Bert) Poll, de invloedrijke schrijver en journalist die er voor zorgde dat Te Gussinklo dan tóch uitgegeven kon worden. ‘Een held, die man, het moet maar eens gezegd, en in mijn leven haast een heilige.’
11-02-2022 Sebastiaan Kort
ISBN | 9789083174440 |
---|---|
Aantal pagina's | 336 |
Datum van verschijning | 20211220 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 213 mm |
Dikte | 34 mm |