De laatste getuigen
Alle vaders zijn dood. Ze zijn gesneuveld aan het front, gefusilleerd of opgehangen. Hun kinderen hebben ze alleen achtergelaten, want vaak zijn ook de moeders omgekomen sinds Hitlers miljoenenleger op 22 juni 1941 de Sovjet-Unie is binnengevallen om dood en verderf te zaaien. Over het lot van die kinderen en hun ouders gaat De laatste getuigen. Kinderen in de Tweede Wereldoorlog, een uit 1985 daterend, maar nu pas vertaald boek van de Wit-Russische Nobelprijslaureaat Svetlana Alexijevitsj. Het is oral history van de eerste orde, die je niet zonder huivering leest, zo gruwelijk en gewoon tegelijk is wat erin wordt verteld door tientallen Sovjet-burgers die zo’n halve eeuw na dato terugblikken op hun kindertijd.
Het eerste door Alexijevitsj opgetekende verslag is kenmerkend voor alles wat volgt. Aan het woord is arbeidster Zjenja Belkevitsj, in 1941 zes jaar oud. Ze vertelt over haar vader, die in juni van dat jaar gemobiliseerd is en naar het front moet. Met pijn in het hart neemt hij afscheid van zijn vrouw, in de veronderstelling dat zijn kinderen nog slapen en zijn vertrek niet merken. Maar Zjenja wordt wakker, ziet vanuit het raam haar wanhopige moeder om haar vaders hals hangen en roept: ‘Papa! Papa!’ Met haar broertje en zusje rent ze naar de voordeur, waar ze met zijn drieën ‘Papa!’ roepen. En dan lees je: ‘M’n vader zag ons staan en ik zie nog hoe hij z’n hoofd in z’n handen borg en wegliep, wegrende zelfs. Hij durfde niet om te kijken.’
Schrijnender kun je de naderende dood niet omschrijven. En dan moet een groter leed nog aanbreken. Want Zjenja vertelt vervolgens dat haar moeder na een bombardement ineens met gespreide armen langs de weg lag. Eerst maakt ze zichzelf wijs dat haar moeder slaapt, maar als ze wordt opgepikt door een oude man, die met paard en wagen alle verweesde kinderen in de dorpen ophaalt om hen elders onder te brengen, is er geen ontkennen meer aan. Arme Zjenja, denk je dan. Op haar zesde ineens ruw volwassen geworden.
En zo gaan de bekentenissen pagina’s lang en steeds in een andere toonsoort door, om zo een onmetelijk web van menselijke ellende te spinnen. Rode draad: kleine, vrolijke kinderen, die door een oorlog in getraumatiseerde zombies veranderen. Pas tegenover de doortastende Alexijevitsj lijken ze voor het eerst over hun gruwelijke belevenissen te kunnen vertellen.
Partizanen
De Duitsers zijn in alle door haar opgetekende verhalen meedogenloos en vaak ronduit sadistisch. De inwoners van de Sovjet-Unie, die ze tijdens hun opmars tegenkomen, beschouwen ze als beesten die moeten worden uitgeroeid. Dat blijkt met name uit hun jacht op partizanen. Als ze die niet meteen te pakken krijgen, nemen ze hun achtergebleven vrouwen te grazen, die worden opgehangen of geëxecuteerd, niet zelden nadat ze eerst moeten toezien hoe hun eigen kinderen hen voorgaan in de dood. Ook dringen de Duitsers hun huizen binnen om zonder pardon alle bewoners te executeren.
Tramremise-leider Vera herinnert zich hoe haar zwangere nicht werd opgehangen, omdat haar man een partizanen-eenheid leidde. De Duitsers hadden die dag alle omstanders van die ophanging verboden te huilen. Wie dat toch deed, zoals een paar jongens van zestien, kreeg de kogel.
Ook gingen Duitse eenheden de dorpen af met lijsten met de namen van de lokale communisten. Man of vrouw, zij werden meteen afgevoerd en geëxecuteerd. De velden en smeerkuilen op het platteland lagen die dagen vol lijken van vermoorde dorpsbewoners.
Arbeidster Maria Poezan herinnert zich hoe in de kolchoz waar ze woonde iedereen was opgehangen. Kokkin Nina vertelt hoe ze als zesjarige met haar broertje op zoek ging naar familie. Hun vader vocht aan het front, hun moeder was voor de oorlog al overleden. De tante die sindsdien voor hen zorgde was ineens aan bloedvergiftiging gestorven, waarna beide kinderen hun dorp verlieten om hun vader te zoeken. En dan zegt Nina: ‘Iedereen zocht z’n ouders. Al wisten ze dat ze dood waren, toch zeiden ze dat zij ook hun papa en mama zochten. Of familie.’ Hoe groot kan verdriet zijn.
Op doorreis in een uitgestorven dorp werden de uitgehongerde Nina en haar broertje geadopteerd door een eenzame vrouw, die ze hun ‘nieuwe tante’ noemden. Maar toen kwamen de Duitsers en werd hun nieuwe woonplaats platgebrand: ‘Met alle mensen erbij. Ook onze nieuwe tante. Wij leefden nog omdat we ’s ochtends vroeg buiten het dorp bessen waren gaan plukken... We snapten het wel... We wisten alleen niet waar we toen heen moesten. Waar konden we nog zo’n tante vinden? We hielden alleen van deze. We hadden samen al afgesproken dat we deze nieuwe tante mama zouden noemen. Ze was zo lief, ze gaf ons altijd een nachtzoen.’
Knaap van twaalf
Aan de hand van zulke uitspraken schetst Alexijevitsj een bloedstollend beeld van de oorlog in de Sovjet-Unie. Neem de getuigenis van Vasja, destijds een knaap van twaalf, die vertelt dat van het lijk van zijn geëxecuteerde vader na een bombardement niets meer resteerde en ze daarom alleen zijn nette pak onder een kruis konden begraven. En juist zo’n net, leeg pak benadrukt het leed van die dagen.
Uit andere herinneringen blijkt dat de Duitsers kinderen naar concentratiekampen afvoerden, waar hun bloed in grote hoeveelheden werd afgenomen voor gewonde Duitse soldaten. Die kinderen, die meestal niet doorhadden wat er met hen werd gedaan, raakten er zo door verzwakt, dat ze al gauw aan hun bloedtekort bezweken. Het is allemaal even ongeloofwaardig en toch waar gebeurd.
Dertig jaar nadat Svetlana Alexijevitsj deze verhalen heeft opgetekend, hebben ze nog niets aan betekenis verloren. Het heeft zowel te maken met haar empathische interviewtechniek als met de manier waarop ze de door haar aangehoorde getuigenissen componeert en opschrijft. Vandaar dat haar boeken literatuur worden.
De laatste getuigen bewijst dat de Tweede Wereldoorlog, samen met de Stalinterreur, voor veel inwoners van de voormalige Sovjet-Unie nog altijd een nationaal trauma is, dat met 27 miljoen slachtoffers tot op de dag van vandaag zijn sporen trekt door de Russische samenleving. Dat het regime van president Vladimir Poetin listig gebruik maakt van dat trauma om het Westen als vijand af te schilderen is in dit opzicht vooral bijzaak.
Svetlana Alexijevitsj sprak met de mannen en vrouwen die tijdens de inval van de Duitsers in Wit-Rusland in 1941 nog kinderen waren, en vroeg naar hun herinneringen. Hun schokkende verhalen maken van De laatste getuigen een van de indringendste anti-oorlogsboeken ooit. Opnieuw toont Alexijevitsj dat ze de kunst verstaat om te luisteren, en andermans stemmen onvergetelijk te laten resoneren.
ISBN | 9789023448877 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20180110 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 160 mm |
Hoogte | 238 mm |
Dikte | 28 mm |