De laatste man
Als homoseksuele hockeyer blijf je een buitenbeentje
Topsport Homoseksualiteit is niet alleen in het voetbal een taboe. Hockeyers kunnen er ook wat van, laat ex-tophockeyer Pepijn Keppel zien.
In de hockeywereld, een gemeenschap die zichzelf beschouwt als de beschaafde bovenlaag van de samenleving, werd het woord ‘homo’ vaak gebruikt als scheldwoord. En het gebeurt vast nog vaak genoeg. Trainers die een oefening stilleggen en tegen spelers schreeuwen dat ze harder het duel moeten aangaan: ze zijn toch geen homo’s! Coaches die tijdens de rustbespreking foeteren dat ze in de eigen cirkel verdedigen als een stel homo’s. En teamgenoten die je verwijten een ‘gaybal’ te spelen. Door deze onveilige omgeving hield oud-tophockeyer Pepijn Keppel jarenlang zijn seksuele geaardheid angstvallig verborgen.
Keppel doorliep de Nederlandse jeugdelftallen en speelde in de hoofdklasse. Het ritme van een hockeyseizoen bepaalde zijn leven; hockey was zelfs belangrijker dan school. ‘Ik was hockeyer, topsporter, waar ik ook kwam. Op verjaardagsfeestjes, op school, in de kroeg. Het was mijn identiteit die me genadeloos in een wurggreep hield’, schrijft Keppel in De laatste man. Nooit voelt Keppel zich veilig op en om het hockeyveld: ‘In mijn vroegste hockeyherinneringen moet ik alleen maar huilen.’ Toch gaat hij door, om maar niemand teleur te stellen.
Met kramp in zijn kuiten van de spanning traint hij, met lood in zijn schoenen gaat hij naar trainingen en wedstrijden. Steeds hoopt de jonge Keppel dat hij geblesseerd raakt zodat hij niet hoeft te spelen. Als hij een keer zijn pink verbrijzelt tijdens de wedstrijd in Den Haag, vindt Keppel het prima dat hij tien weken niet kan spelen. Hij verlangt naar vrijheid, naar een bestaan dat niet wordt bepaald door schema’s en planningen: ‘Mijn leven werd ingevuld, als een kleurplaat. De grenzen duidelijk afgebakend door dikke zwarte lijnen.’
De jonge Pepijn voelt zich een buitenbeentje. Hij wisselt vaak van school, nergens is hij echt op zijn gemak. De hockeywereld is beklemmend met al die verslindende blikken: ‘Ons kent ons, een roddelcircuit, dat is hockey.’ Beducht voor het geklets en de achterklap vertelt Keppel aan niemand dat hij op mannen valt.
‘Iedereen een gunst bewijzen’
Waarom speelde hij zo intensief een sport met zoveel weerzin? Keppel moest daar zijn, op die watervelden, omdat hij ‘iedereen een gunst wilde bewijzen’. En hier blijft het bij, dieper gaat De laatste man niet. Het verhaal van Keppel is treurig en beklagenswaardig en het is goed dat de hockeywereld met dit boek nu een spiegel krijgt voorgehouden. Maar zijn relaas heeft te veel weg van een rapportage – het slechts meedelen van voorvallen en gebeurtenissen. Jammer genoeg wordt het meest interessante element van Keppels verhaal – zijn innerlijke worstelingen – te vluchtig beschreven. ‘Echt gebeurd is geen excuus’, schreef Gerard Reve. Het is ondertussen bijna een stoplap geworden, maar Reves idee is nog altijd waardevol. Gewoon vertellen wat er heeft plaatsgevonden en wat je hebt gevoeld is niet genoeg; voor een indringend literair werk is stilering noodzakelijk.
03-06-2022 Koen Schouwburg
ISBN | 9789400408500 |
---|---|
Aantal pagina's | 208 |
Datum van verschijning | 20220426 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 138 mm |
Hoogte | 218 mm |
Dikte | 18 mm |