Lichamen
De nieuwe Peter Verhelst is dystopisch volgens het boekje
Vlaamse literatuur Peter Verhelst schept opnieuw een wereld van taal die zich niet helemaal laat doorgronden. Maar de terugkerende metaforen hebben iets onzuivers, en van hem verwacht je eigenlijk meer.
‘Alles is weerkaatsing, flikkering, glans, geflonker, explosie, uitbarsting, nevel, plasma. Materie die zich probeert te ordenen.’ Als je zinnen als deze leest, weet je vrij zeker dat je in het oeuvre van Peter Verhelst beland bent: een wereld van taal, taal die buitelende beelden oproept. De beelden schieten langs, als vallende sterren, hevig en kortstondig. Hevig genoeg om iets op te roepen, kort genoeg om vluchtig te blijven – om even glansrijk te flikkeren.
Het is materie die zich probeert te ordenen, maar zich ook aan ordening onttrekt. Verhelsts proza is materie die zich niet helemaal laat doorgronden, en daar ook niet voor bedoeld is, het wil vooral een indruk achterlaten. Zie het motto van zijn nieuwe novelle Lichamen, ontleend aan het gedicht ‘Ik ben niet bang’ van Jan Arends: ‘Er zullen/ witte dieren/ door het veld/ gaan lopen/ en dat/ zal alles zijn’.
Lees: soms kan taal simpelweg zíjn, en is die al genoeg en mooi zonder dat je er een betekenis achter hoeft te zoeken. Dat is een behartigenswaardige, want heel verwelkomende poëzieopvatting: wees niet bang! En zoek, zonder per se te willen vinden. Dat is vintage Peter Verhelst (1962), die voor zijn eigenzinnige poëzie en proza met recht de meest recente Constantijn Huygens-prijs ontving. Maar in Lichamen, een novelle die je een echte Verhelst kunt noemen, wringt ook iets. Er lijkt een zekere zelfgenoegzaamheid in zijn methode geslopen.
Zoeken naar ontsnapping
Helemaal in het ongeordende luchtledige bevind je je overigens niet in Lichamen: er is een verhaal, over een man, die een verlaten gebouw verkent, in een schijnbaar mensloze wereld – en hij mist zijn geliefde. Het gebouw heeft lange gangen, zalen, een kelder met griezelige muurschilderingen en op vele verdiepingen appartementen, ‘woonunits’, allemaal overwoekerd door binnengedrongen planten. Het broeit van het leven, al is er geen mens. Wél lichamen, onbeschadigd, maar ook levenloos: ‘Het lichaam is er nog, maar de situatie lijkt ervandoor te zijn – wat blijft is het beeld en niets dan het beeld.’ En er is een ongewisse voorgeschiedenis: met een straat, een taxi, verlaten auto’s en verwilderde honden – een beeld dat de man naar zijn hand probeert te zetten: ‘Herinneringen overschrijven met andere versies om een versie te vinden die het leven anders en dus draaglijk maakt.’ En hij herinnert zich een ‘paviljoentje’ in de natuur, waar alles nog idyllisch en lieflijk was. Dat herinnerend zoeken naar ontsnapping is de motor van de novelle.
Het is dystopisch – maar dystopisch volgens het boekje. Verhelst, die met de dichtbundels Zon (2019) en 2050 (2021) al op de postapocalyptische toer ging, roept beelden op die niet echt verrassen. De vervreemding en de eenzaamheid van de overgebleven man komen daardoor niet echt uit de verf. Dan stoort des te meer dat terugkerende metaforen iets onzuivers hebben: hoe klinkt eigenlijk een lach ‘alsof er een kristalglas stukviel’? Meermalen wordt de eenzaamheid voorgesteld als iets met een ‘schil’, ‘vruchtvlees’ en een ‘pit’, maar dat eenzaamheid een vrucht is heeft iets willekeurigs, waardoor het toch niet overtuigt.
Het wordt allengs nachtmerrieachtiger. Maar dat de taal niet méér biedt dan beelden (althans: het verhaal is vrij dun en ik heb de parabel tussen de regels niet kunnen ontwaren) en dat die beelden nu net vrij sleets zijn, gaat tegenstaan. Door het duister klieft een fel licht, een ‘melkwitte lichtstraal’ en ten slotte een ‘fosforescerende, allesdoorstralende, verblindende, naknisperende flits’. Van Verhelst verwacht je eigenlijk iets meer dan deze spierballentaal.
11-02-2022 Thomas de Veen
ISBN | 9789403132518 |
---|---|
Aantal pagina's | 144 |
Datum van verschijning | 20220120 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 128 mm |
Hoogte | 197 mm |
Dikte | 17 mm |