De marktconforme verzorgingsstaat
Een onder sommige economen even populaire als stompzinnige bewering luidt dat ‘het neoliberalisme’ niet bestaat. Niemand zou zichzelf immers met trots een ‘neoliberaal’ noemen. Dus het label dat critici anderen opplakken zou vooral een ideologische hersenschim zijn. Zo schreef Mathijs Bouman, die op volstrekt objectieve wijze ontwikkelingen in de economie duidt bij Nieuwsuur, nogal eens op X dat hij „niet weet” wat neoliberalisme is.
Die ontkenning van het bestaan van neoliberalisme was altijd al geestelijk lui. Het komt neer op een moedwillige onwil om de politiek-economische ordening waarin we leven als iets anders te zien dan een soort natuurlijke toestand. Keuzes waren eigenlijk niet doordrongen van ideologische aannames, maar zakelijk en ‘gewoon het juiste om te doen’. Zo werkt de wereld nou eenmaal. Er is geen alternatief. Enzovoorts.
Lees eens een boek, denk je dan. Want die onwetendheid is al helemaal niet meer vol te houden nadat de afgelopen jaren een reeks boeken verscheen die de diepere ideologische wortels én de praktische toepassingen van het neoliberalisme onthullen. Globalists (2018) van de Canadese historicus Quinn Slobodian geldt als standaardwerk over de intellectuele geschiedenis van neoliberale globalisering. The Rise and Fall of the Neoliberal Order (2022) van Gary Gerstle richt zich op de neoliberale politiek-economische ordening als opvolging van de keynesiaanse die de naoorlogse wereldeconomie vorm gaf. Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis (2022) van Merijn Oudenampsen en Bram Mellink beschrijft, nou ja, wat de boektitel claimt dat het doet.
Die boeken weerleggen het simpele idee dat neoliberalisme het ‘terugtrekken van de overheid ten gunste van de markt’ zou behelzen, zoals vaak gesteld door politici. Het ging juist om een „sterke markt, sterke overheid”, zoals het ministerie van Economische Zaken zelf begin deze eeuw stelde. Neoliberalisme moet begrepen worden als een proces van marktmaken, waarin de staat zich niet terugtrekt maar zich actief bemoeit met het bevorderen en vervolgens beschermen van marktwerking; waarin staat en kapitaal niet tegengesteld zijn maar samen het ideologische geloof in markten uitdragen; en waarin de democratische staat uiteindelijk onderworpen wordt aan dat kapitaal.
Het afgelopen najaar verschenen De marktconforme samenleving. Nederlands neoliberalisme in de lange jaren negentig van historica Naomi Woltring voegt zich in dat rijtje studies die het neoliberalisme neerzetten als een ideologisch en institutioneel project. Het boek is de publieksversie van het proefschrift waarmee ze eind 2023 promoveerde in Utrecht. Niettemin is het boek ook voor wie bekend is met de materie en met neoliberale theorie een taaie academische studie. „Epistemische gemeenschappen” hadden „beleidsevidenties”, de verzorgingsstaat „residualiseerde” en in de sociale zekerheid vond „responsabilisering” plaats. Geen boek waarin de pagina’s doen verlangen naar de volgende, anders gezegd.
Maar wie door dat academische jargon heen leest treft een kloeke, doorwrochte studie die toont hoe Nederland neoliberaal werd. Die omslag vanaf de jaren tachtig was radicaal, snel en ze was ideologisch – in weerwil van het populaire idee dat Nederlandse bestuurders vooral ‘zakelijke’ keuzes maakten. Woltring toont overtuigend hoe ambtenaren, wetenschappers en politici in de ban raakten van dezelfde ideeën en „beleidsrecepten” en daarbij al snel andere opvattingen of denkrichtingen negeerden. Dat zij die ideeën op een gegeven moment als de vanzelfsprekend beste zagen depolitiseerde het debat: „Neoliberale ideeën en praktijken vormden de zee waarin zij zwommen en die herkenden zij niet meer als water.”
Geen complot
De neoliberalisering van de verzorgingsstaat was, benadrukt Woltring terecht, geen complot, maar wel het werk van een kleine club ideologische doorwrochte types – waarvan de meesten nooit verkozen waren, maar toch invloedrijk waren. „De hervormingen”, schrijft Woltring, „in het socialezekerheidsbeleid in de jaren negentig en nul werden uitgedacht, doorgevoerd en gelegitimeerd door een kleine groep van topambtenaren, politici, wetenschappers en vertegenwoordigers van werkgevers en in mindere mate vakbonden.”
Niet zelden rouleerden dezelfde mensen tussen posities: Nederlandse beleidselites gingen „allemaal door dezelfde draaideur”. Ze kwamen „elkaar telkens weer tegen op wisselende posities: de ene keer in toga, vervolgens met partijspeldje op en dan weer met ambtelijke geloofsbrieven in de hand.” Partijkleur deed er zelden toe: PvdA-economen, CDA-wetenschappers en VVD-ambtenaren koersten de ideologische olietanker van de Nederlandse politiek dezelfde richting uit.
Woltring onderzoekt daarbij specifiek de ‘neoliberalisering’ van drie terreinen. Allereerst via het omvangrijke programma ‘Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit’ dat vanaf half jaren negentig door Paars-I werd opgezet om te onderzoeken hoe de publieke sector kon worden ‘hervormd’. Via de ambtelijke en wetenschappelijke adviezen en rapporten die daar werden geschreven sijpelden de ideologische opvattingen van de beleidselite door in beleid.
Vervolgens kijkt Woltring naar wonen en sociale zekerheid. Door gericht overheidsbeleid werd daar marktwerking geïntroduceerd, met wisselend succes en met bedoelde uitkomsten (zoals meer eigen woningbezit, meer ‘eigen verantwoordelijkheid’ en decentralisering in de sociale zekerheid) én onbedoelde uitkomsten (een ontoegankelijke woningmarkt en „minder armoedereductie door uitkeringen”).
Haar beschrijvingen van hoe ideeën verwerden tot ambtelijke adviezen en wetgeving tot beleid zijn relevant, omdat ze laten zien hoe de macht van ideologie werkt – en waarom de blik op de wetgevende macht als ‘centrum van de macht’ te beperkt en te eenzijdig is. Niemand verkoos ooit Ad Geelhoed of Frans Rutten, maar weinigen hadden zó’n impact op het Nederlandse overheidsbeleid in de jaren tachtig, negentig en nul als die twee topambtenaren. Wie wil begrijpen hoe in de Nederlandse politiek macht werkt, kan dan ook niet om de ambtelijke wereld en de daarin dominante ideologische opvattingen heen. Zo was het trouwens ook interessant hoe populair de film I, Daniel Blake – over een man die wordt vermalen door de overheidsbureaucratie – al was onder de ambtenarij nog vóórdat politici massaal voor de ‘menselijke maat’ gingen pleiten.
Democratische greep
Bovendien leidden vermarktingen uiteindelijk tot een verdere uitholling van die politieke macht. Wat eerst publiek besloten kon worden verschoof naar private of technocratische machten. En „wat eerder tot de publieke taakopvatting behoorde, is nu voorbehouden aan marktpartijen”. Verzelfstandigde of vermarkte diensten kwamen op afstand van de democratische greep te staan. In wat de ‘woningmarkt’ ging heten bijvoorbeeld ontstond een „hybride stelsel waarin marktconform beleid publieke doelen moest dienen, maar waarbij de private organisaties die de beleidsdoelen moesten realiseren – corporaties en banken – aan markt noch staat verantwoording schuldig waren.”
Zo bezien was er niet alleen sprake van het ontstaan van een „marktconforme verzorgingsstaat”. Een jaar of tien geleden zei de toenmalige Duitse bondskanselier Angela Merkel het preciezer. Parlementen kunnen van alles willen, zei ze vermanend. Maar uiteindelijk moet ook de democratie „marktconform” zijn en zich voegen naar de wensen van markten. Woltrings boek is een stugge, maar fascinerende bijdrage aan het doorgronden van die ideologische ommezwaai – waar we nu dagelijks de gevolgen van ondervinden.
‘Ik heb het boek gelezen met herkenning – ja, zo ging het, soms met verbazing – oh, zo kun je er dus ook tegenaan kijken, en soms ook met schaamte – waarom hebben we niet meer bijgestuurd?’ – Jet Bussemaker
‘Fascinerend!’ – Maarten van Rossem
In De marktconforme verzorgingsstaat analyseert Naomi Woltring de transformatie van de Nederlandse verzorgingsstaat onder invloed van het neoliberalisme. Woltring duikt in de complexe interacties tussen politieke ideologieën, beleidsvorming en de dagelijkse praktijk van de verzorgingsstaat. Haar baanbrekende boek biedt een diepgaande analyse van de beleidsmatige, sociale en economische verschuivingen in Nederland tussen 1989 en 2008.
Neoliberale ideeën veranderden zowel de visie van politici op de rol van de staat, marktwerking en individuele verantwoordelijkheid, als de verzorgingsstaat zelf. Nederlandse beleidselites wisselden voortdurend van rol, wat deze verandering mogelijk maakte. Of het nu gaat om de privatisering van woningcorporaties of de inperking van de sociale zekerheid, Woltring laat zien dat hedendaagse crises hun oorsprong vinden in de doelbewuste verspreiding en de vanzelfsprekende omarming van marktconforme sturing in de lange jaren negentig.
Naomi Woltring promoveerde op de geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland. Ook schreef ze het laatste hoofdstuk van de moderne klassieker Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis van Merijn Oudenampsen en Bram Mellink. Ze was werkzaam bij de Wiardi Beckman Stichting en het Humanistisch Verbond. Bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis onderzoekt ze het financieel-economische beleid van de kabinetten-Lubbers.
ISBN | 9789024468140 |
---|---|
Aantal pagina's | 376 |
Datum van verschijning | 20240926 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 229 mm |
Dikte | 34 mm |