Zestig miljoen jaar borrelen
Een week stevig innemen – en dan een maand geheelonthouding. Rondom de feestdagen wordt iedere drinker geconfronteerd met de januskop van alcoholinname: lekker en gezellig, maar niet bepaald gezond. Op copieuze kerstdiners volgt bij veel Nederlanders daarom een Dry January. Je vraagt je wel eens af: waarom blijft de mens drinken als de negatieve gevolgen ervan – schuldgevoel, lichamelijk euvel – zo heftig kunnen zijn?
Over deze kwestie gaat het vermakelijke en informatieve Zestig miljoen jaar borrelen. Een korte geschiedenis van Jeroen Derks. Voor wie al wat meer weet over dit onderwerp bevat het boek weinig nieuws, maar het is vlot geschreven en staat vol met leuke feitjes om te delen met vrienden in de kroeg of familie aan de dis.
Derks, wetenschappelijk programmeur bij het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek, gaat nog verder terug in de tijd dan zijn titel suggereert, want hij begint bij de oerknal, zo’n 13,4 miljard jaar geleden. Vanaf het moment dat ruim honderd miljoen jaar na de geboorte van het universum de eerste ster ontploft, ontstaat het molecuul ethanol, dat is opgebouwd uit atomen koolstof, waterstof en zuurstof – drie van de vaakst voorkomende elementen.
Ethanol, de in de drankenindustrie meest gebruikte vorm van alcohol, is dus alomtegenwoordig en bijna net zo oud als het heelal zelf. De reis naar onze mond begon een stuk recenter, zo’n zestig miljoen jaar geleden. Toen liep er op aarde een knaagdiertje rond dat zowel de voorouder was van (onder veel meer) de mens als van de vederstaarttoepaja, een boomspitsmuis uit Maleisië die omgerekend naar lichaamsgewicht dagelijks binnen twee uur negen glazen wijn drinkt – en daarvan niet dronken wordt.
Dronken aap
Volgens de ‘Drunken Monkey Hypothesis’ van evolutionair bioloog Robert Dudley – op wiens werk Derks steunt – deden de oermuisjes zich zestig miljoen jaar geleden te goed aan overrijp fruit. De suikers in deze vruchten waren door het rottingsproces omgezet in alcohol en leverden daardoor meer voedingsstoffen op. De diertjes die dit fruit aten, groeiden harder en hadden zo een evolutionair voordeel op collega’s die hun vruchten niet van de grond maar ‘vers’ uit de boom haalden.
Zo’n tien miljoen jaar geleden ontwikkelden de voorouders van de Homo sapiens een handige genetische mutatie. Twee eiwitten zorgden er vanaf dit moment voor dat alcohol sneller werd afgebroken in de niet-schadelijke stoffen koolzuur en water. Het evolutionaire voordeel hiervan is evident: hoe korter je beneveld bent door alcohol, hoe korter je het gevaar loopt te grazen te worden genomen door een roofdier.
Daarnaast zou, aldus Dudley, de benevelende werking van alcohol ervoor hebben gezorgd dat het voor onze voorouders verstandig was om zich in grote groepen op te houden. Dan was er altijd wel iemand nuchter genoeg om alarm te slaan. Alcohol zou zo de groepsvorming hebben gestimuleerd.
Het lijkt er dus op, concludeert Derks, dat de consumptie van in rottend fruit opborrelend ethanol voorouders van de mens evolutionaire voordelen opleverde. Maar hoe en wanneer werd dan de stap gezet van zulke ‘natuurlijke’ alcohol naar speciaal voor de gelegenheid gemaakte drankjes als bier, wijn en whisky?
Verdrinking
Voor het antwoord op die vraag moeten we naar de Vruchtbare Halvemaan, het gebied dat loopt van het huidige Turkije naar het zuiden van Irak. Hier werd zo’n tienduizend jaar geleden de landbouw uitgevonden. Deze ontdekking leverde niet alleen uit graan gebakken brood op, maar ook uit graan gebrouwen bier. Volgens biomoleculair archeoloog Patrick McGovern – Derks’ belangrijkste bron hier – was bier er zelfs het eerste, omdat het makkelijker te maken was en meer voedingsstoffen bevat dan brood.
De alcoholische consumpties die de mens zelf brouwde, bevatten een hoger percentage ethanol dan rottend fruit miljoenen jaren geleverd had. Wijn, bier en mede (gefermenteerde honing) zorgden daarom bij overvloedige inname voor ernstiger dronkenschapsverschijnselen.
Tegelijk met de landbouw ontstonden de eerste staten – niet alleen in Mesopotamië, maar ook in China – en de machthebbers daar gingen regels opstellen om het gedrag van hun onderdanen te sturen. Op de zuil van Hammurabi (Babylon, circa 1780 v.Chr.) – een steen vol wetsteksten die nu in het Louvre staat – staan draconische straffen voor wangedrag in de kroeg. Een waardin die zich met geld liet betalen in plaats van graan, haar klanten te weinig bier schonk, of samenzweerders in haar zaak toeliet, werd gestraft met verdrinking in een rivier.
Ook consumenten zelf worstelden met de gevolgen van hun inname. De Griekse filosoof Plato schreef over een feestje in 416 v.Chr. een voor veel drinkers maar al te herkenbaar verhaal. Pausanias begon de bijeenkomst aldus: ‘Goed mannen, op welke manier kunnen we het makkelijkst drinken? Ik moet jullie zeggen dat ik zelf echt last heb van de drank van gisteren.’ Aristophanes viel hem bij: ‘We moeten beslist zorgen dat we met drinken kalm aan doen. Socrates hier even buiten beschouwing gelaten, want op hem lijkt alcohol geen vat te hebben.’
De goede voornemens ten spijt drinkt iedereen – behalve Socrates – zichzelf onder tafel. Deze ontremmende werking van drank zorgde ervoor dat bijna alle grote religies de consumptie van alcohol verboden – het jodendom en christendom zijn de uitzondering.
Derks beschrijft ook de seculiere pogingen om het drinken van alcohol aan banden te leggen. Zoals de mislukte drooglegging tussen 1920 en 1933 in de VS laat zien, is dat een praktisch onmogelijke taak. De mens kan of wil kennelijk niet leven zonder het bevrijdende effect dat alcohol heeft op zijn gemoed – hoe ‘slecht’ de inname van drank ook is, moreel en lichamelijk.
Dat is ook de conclusie die Derks trekt aan het eind van zijn boek. ‘Drank is de benzine van onze samenleving. Wanneer we gematigd drinken, praten we, lachen we, gaan we makkelijker met elkaar om en creëren we herinneringen of halen die juist op.’ Maar: ‘Iemand die alleen lallend over straat zwalkt, vinden we gênant.’ Drinken, aldus Derks, gaat over het onderhouden van een sociaal netwerk. ‘Alcohol bracht ons miljoenen jaren geleden samen, en doet dat nog steeds.’
Wat gebeurde er toen de mens voor het eerst alcohol proefde? Wanneer is de allereerste alcoholhoudende drank genuttigd, en waarom? Welke rol speelt drank in de evolutie van de mens? En als alcohol alleen maar slecht voor ons is, waarom drinken we dan nog steeds?
Het verhaal van de mens en diens relatie tot alcohol start in de oerbossen van het Krijt, waar onze voorouders gefermenteerd fruit aten. We vinden drankgebruik terug in abstracte prehistorische kunst en treffen er sporen van aan bij sjamanen en de eerste goden. Een zoektocht naar de vroegste samenlevingen in onder andere Mesopotamië, Egypte, Griekenland, China en Amerika brengt ons naar de eerste dorpskroegen met de bijbehorende sterke verhalen.
In Zestig miljoen jaar borrelen. Een korte geschiedenis maakt Jeroen Derks inzichtelijk waarom wij mensen nooit meer zijn gestopt met drinken, alle pogingen tot drooglegging en de bekende negatieve effecten ten spijt.
Jeroen Derks (1983) is wetenschappelijk programmeur bij het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek, schrijver en kunstenaar. Eerder publiceerde hij De illusie van drank. Een prikkelend perspectief op proeven, waarin hij zich afvraagt wat smaak is en wat deze persoonlijk maakt.
ISBN | 9789024467891 |
---|---|
Aantal pagina's | 176 |
Datum van verschijning | 20241121 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 142 mm |
Hoogte | 221 mm |
Dikte | 18 mm |