‘Ik woon hier graag, hoor. Het is hier rustig. Ik hou van het groen, van de tuin, van de rust en de vogels. Ik heb een atelier en ik ben nog niet in elkaar geslagen op straat.’
Een pasgehuwde man trekt met zijn echtgenoot in het huis van zijn schoonouders, die elders hun geluk opzochten. Hoewel de woning aan het einde van de straat comfort biedt, worstelt de jonge schilder met die nieuwe werkelijkheid. Alsof hij zijn best heeft gedaan om zich aan te passen naar de normen, enkel en alleen om te ontdekken dat die structuren niet voor hem, voor hen, in leven werden geroepen. Het huis en zijn inwoners gaan steeds dieper gebukt onder een verzengende hitte. Terwijl zijn huwelijk dreigt te ontrafelen tracht de jongeman weer grip op het leven te krijgen door zijn wereld in verf te vatten. Tegen het verdwijnen, tegen de idee dat het makkelijker is om ‘normaal’ te zijn.