Het smartlappenkwartier
Eigenlijk is die voorbeeldige sociale klimmer een vuig, ruggengraatloos wezen
Philip Snijder Het smartlappenkwartier (●●●●) van Philip Snijder speelt zich af op het Amsterdamse Bickerseiland van vroeger. Er leefden toen geen yuppen met een yoga-abonnement, maar nooddruftige, rumoerige lui die in elkaars sigarettenrook rondhingen.
Al sinds zijn debuut Zondagsgeld (2007) pepert Philip Snijder ons in dat het Bickerseiland niet altíjd een felbegeerd stukje Amsterdam was. Want ooit, nog niet zo heel erg lang geleden eigenlijk, was het een zompig eiland met bouwvallen en er leefden er geen yuppen met een abonnement op de yogaschool, maar nooddruftige, rumoerige lui die in elkaars sigarettenrook rondhingen in plaats van zelf een plan te trekken. Voor de duidelijkheid: ik parafraseer hier Snijders oeuvre.
De verteller van de gemiddelde Snijder-roman is iemand die zich aan deze zelfkantige treurnis hoopt te ontworstelen of denkt daarin een aardig eind op weg te zijn. In Zondagsgeld was hij nog een jongen, in de romans die volgden maakten we hem – of iemand die steeds verdacht veel op zijn voorganger leek – in de daaropvolgende levensfases mee. In het schrijnende, scherp getitelde Bloed krijg je er nooit meer uit (2016), Snijders voorlaatste roman, ging de verteller bij zichzelf te rade na de dood van zijn zusje. Hij had deze eenvoudige, beïnvloedbare vrouw een leven lang genegeerd, terwijl ze juist veel baat zou hebben gehad bij de liefde en de goede raad van die geleerde broer. Maar die had wel wat anders aan z’n hoofd.
Zo beschreven lijkt het nog tamelijk begrijpelijk, die houding van de verteller. Want hoe vaak hoor je niet dat mensen hun eigen weg moeten volgen, de wieg rücksichtslos aan de kant moeten schuiven om een beter leven na te streven? Maar Snijder (1956) compliceert die doctrine. Door zijn personage berouw te laten hebben van zijn egocentrisme, maar vooral door te tonen dat in die zo voorbeeldige beklimmer van de sociale ladder een vuig, ruggengraatloos wezen schuilgaat dat, als het er op aankomt, helemaal niet zo ruimdenkend en nobel is als je misschien zou veronderstellen. Het is een beetje als in een film van Michael Haneke: temidden van boeken, rinkelende meergangendiners en weldenkende vrienden hebben ze het beste met de mensen voor, zolang die mensen maar niet onverhoeds voor de deur staan om een vorkje mee te prikken.
Spoorloos verdwenen
Snijder heeft in zijn nieuwe roman een prachtige vorm gevonden om de burgerlijke zelfingenomenheid op de hak te nemen. En dat terwijl Het smartlappenkwartier zich eerst en vooral laat lezen als een boek waarin er met een moeder wordt afgerekend. De taal die hiervoor gebruikt wordt liegt er niet om. Het is niet overdreven om te stellen dat de verteller, die zestien jaar oud is dit keer, ronduit walgt van haar.
‘Zodra mijn moeder en ik samen ook maar even buiten de broeierige, ons van al het vreemde afschermende cocon rond het Bickerseiland moesten zijn, schaamde ik me voor haar. Of misschien schaamde ik me voor mezelf, voor het feit dat ik het kind was met deze moeder.’ Ze stinkt, ze is dom, grof, ze formuleert krukkig, ze is zo lui als een varken, onder die eeuwige plaid; er deugt niks aan haar.
En toch is er sprake van zoiets als paniek als moeder op een dag spoorloos is verdwenen. Vader probeert een oplossing te vinden op de bodem van een fles sherry, het zusje lijkt zich al op te maken om de plaats van de moeder in te nemen en de vertellende zoon maakt zich veel meer zorgen dan hij wil toegeven.
En dan richt zijn moeder zich tot hem, tot hem alleen. Ze bevindt zich aan de andere kant van de stad en sommeert haar zoon, zonder hem daarbij te vertellen wat er überhaupt speelt, om bij haar te komen. Het is in wezen maar een ritje van niks, zo van het Bickerseiland naar de Watergraafsmeer, maar voor de jongen is het, tuffend op de dorstige Puch, alsof hij de Sahara doorkruist.
Schaamteloos vertellen
Het slechte nieuws is dat er wel een en ander schort aan Het smartlappenkwartier. Op zinsniveau had het strakker verteld kunnen worden en ook aan de vele, vele flashbacks die de zoon tijdens zijn rit overvallen begin je je op den duur wat te ergeren. Maar daar staat veel moois tegenover. Sowieso is Snijder, net als in zijn vorige romans, een meester in het schaamteloze vertellen. De ontboezeming is bij hem nooit plat, of nooit alléén plat.
Vooral op het gebied van de seksualiteit is er van alles bij hem te halen. Speelde hij in eerdere romans als Retour Palermo (2011) en Het geschenk (2012) al met de aanschouwde erotiek van porno-bioscoop en rukblad en met de mimetische begeerte (de eigen vriendin was opeens weer enorm aantrekkelijk zodra een andere man haar bewonderde), dit laatste werk is op dat terrein, denk ik, eerder freudiaans van aard. In een scène waarin lach en afschuw bij de lezer om voorrang vechten maken we de verteller mee bij een rubensiaans geproportioneerde prostituee, die behalve dik ook grofgebekt is en meer van haar werk lijkt te houden dan goed voor haar is. En hoewel het bij kruiskijken blijft, gaat er voor de jongen een wonderbaarlijke bekoring van haar uit.
Het hardst pakt Snijder je echter met de constructie, die lang een vraagteken is maar die langzaamaan aangetrokken wordt tot een strop. De tocht op de Puch mondt uit in een test. Voor hem, voor ons. Al jaren keek hij zo op zijn moeder neer, dat hij haar, zoals in het begin van de roman valt te lezen, de kans niet had gegeven ‘in die aftandse taal van haar zo lang tegen me aan te kletsen, de taal die ik, als verfijnde jonge intellectueel, absoluut niet meer kon aanhoren’. Aftands: dat is een esthetisch bezwaar om je volledig van iemand af te sluiten.
2020-10-16 Sebastiaan Kort
ISBN | 9789025459680 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20200915 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 20 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres