Leven in de verbeelding
De biografie van Haasse, geheimen uit een zwart schrift
Hella Haasse In haar uitvoerige biografie van Hella Haasse toont Aleid Truijens de eenzaamheid achter de façade van een soeverein schrijfster.
Het zwarte schrift – het klinkt als iets uit een speurdersverhaal, en voor Aleid Truijens moet het dé vondst geweest zijn die haar bronnenonderzoek voor de biografie van Hella S. Haasse de moeite waard maakte. Het is een opmerkelijk document, dat schrift. Want de schrijfster had in haar nadagen meermaals laten weten aan een biografie geen behoefte te hebben. Ze probeerde tijdens de totstandkoming van een eerdere biografische aanzet (Spiegelbeeld en schaduwspel van Margot Dijkgraaf) dan ook de regie te behouden. Uiteindelijk verzoende Haasse zich met de onvermijdelijke komst van een biograaf, door grote delen van haar archief aan de papierversnipperaar te voeren.
Niet dat er niets bewaard bleef, integendeel. En dat ene zwarte schrift (er waren er meer), een groot en dik kasboek, priegelig volgepend, ontkwam. Ondanks, nota bene, de ‘brandbare inhoud’ die Truijens erin aantrof. ‘Ze schreef er haar meest persoonlijke ontboezemingen in, ze uitte haar zorgen, haar verdriet, haar angsten [...].’ Haasse spaarde het, ‘wetend dat haar nabestaanden, en wellicht anderen, haar “verboden gedachten”, zoals zij ze zelf in het schrift noemt, zouden lezen’.
Waarom ze dat deed, of wat dat over Haasse zegt, is een van de onopgehelderde raadsels van deze biografie – maar het sluit goed aan bij de paradoxale aard van Haasse, die oprijst uit dit boek. Ze was iemand die aandacht en waardering zocht maar ook een buitenstaander bleef (en misschien ook wel wilde blijven). Iemand die zich graag uitte, maar meestal met omfloerste omwegen en niet al te uitgesproken. Iemand die de controle over het beeld dat men van haar had graag zelf bepaalde. En daar slaagde ze in: aan het eind van haar leven viel Haasse het ene na het andere eerbetoon ten deel, al zou ze altijd buiten de ‘Grote Drie’ vallen – de hanige titel die de schrijvers Hermans, Reve en Mulisch in het centrum van de literaire macht zette. Dan was Haasse toch wel, zo klonk uiteindelijk, de ‘Grote Vierde’. Ze ging de geschiedenis in als, paradoxaal gezegd, de meest centrale buitenstaander van haar literaire generatie.
Goud voor de biograaf
Het is tekenend dat de biografie de titel Leven in de verbeelding kreeg – wat behalve neigend naar een romantisch kunstenaarscliché ook iets was wat Haasse graag over zichzelf verkondigde: dat ze schreef om aan de realiteit te ontsnappen, om een andere wereld naar haar hand te kunnen zetten. Zette Haasse postuum ook de biografie van Truijens naar haar hand? Het (voort)bestaan van dat zwarte schrift, goud voor de biograaf, lijkt een beetje in die richting te wijzen – al trof Truijens er ook pikante passages in aan, die ze met de wereld deelt.
Bijvoorbeeld over de vader van Haasse, hoog ambtenaars bij de overheid in Nederlands-Indië. In de jaren dertig was hij een van de oprichters van de Nieuwe Indische Beweging, een fascistische beweging die ‘een NSB op Indische leest’ was. Nu hield dat fascisme aanvankelijk vooral conservatief koloniaal nationalisme in en blijft onduidelijk wat Willem Haasse nu precies op zijn kerfstok had. Maar onschuldig (en in zijn dochters ogen een ‘vrijdenker’, ahum) was hij toch niet. Dat Haasse er nooit expliciet over heeft geschreven, ook niet in autobiografische boeken, maakt ‘haar portret van haar vader wel incompleet en vertekend’, stelt Truijens terecht.
De biografische boekhouding geeft Truijens’ boek iets braafs, iets schools
Andere feiten waren al bekend: dat Haasse in de oorlogsjaren aangesloten was bij een toneelgezelschap en via dat gezelschap ingeschreven stond bij de Kultuurkamer (en dus de bezetter ter wille was). Collectief, niet individueel, zij had haar aanmelding nooit teruggestuurd – zo wist ze zich later meestal vrij te pleiten.
Ook over andere feiten uit haar persoonlijke geschiedenis voerde Haasse bij leven al de regie, door ze uit te pluizen en daarover te schrijven, zoals de soapy afkomstverhalen van haar grootouders. Grootmoeder van vaderskant was een bastaardkind en werd haar leven lang daarvoor geldelijk gecompenseerd, wat de speculatie voedde dat ze een zeer hooggeplaatste vader had, mogelijk zelfs koning Willem III. En haar moeder was waarschijnlijk óók buitenechtelijk verwekt. Daar valt voor Truijens niet veel méér over op te diepen – of ze doet dat in elk geval niet.
Braaf maar vaardig
Leven in de verbeelding is dan ook een klassieke, uitvoerige biografie. Vaardig koerst Truijens van de wieg in Batavia naar het Amsterdamse graf, 93 jaar later. En het is een schrijversbiografie, dus tref je ook samenvattingen van de boeken aan, overzichtjes van recensies, van vertalingen en verfilmingen, lijstjes van leden van jury’s. Daar valt wat voor te zeggen, een ‘officiële’ (door de nabestaanden ondersteunde) biografie wil compleet zijn, al schuilt niet in elk feit een verhaal, laat staan een drama. Die biografische boekhouding geeft Truijens’ boek ook iets braafs, iets schools. Waarom zou de biograaf vermelden wat voor schoolcijfers de schrijfster haalde (‘voor meetkunde, algebra en aardrijkskunde heeft ze vieren en vijven’)? Zégt het iets, of was het materiaal nu eenmaal voorhanden?
Het moet desondanks gezegd dat de biografie veel vaart heeft. De onopgesmukte journalistieke stijl van Truijens zorgt voor een soepele leeservaring. Al zit daar ook weer een keerzijde aan: soms is Truijens summier. Misschien uit angst om er te veel eigen interpretatie in te leggen, of om te veel te psychologiseren? Tja. Als ze een recensent citeert die meent dat Haasses vroege personages vooral ‘dragers van ideeën’ zijn, zou je willen dat die ideeën wat omstandiger uiteengezet werden. En na een vrij daverend interview-citaat van Haasse (haar boeken waren ‘mededelingen aan mijn ouders’), is het een gemiste kans dat de biografe weer overgaat op het volgende feitenrelaas.
Dat geeft te denken over het hoe en waarom van een schrijversbiografie: de levensloop van de auteur is maar het halve verhaal, of zou dat moeten zijn. Wat Truijens knap doet, is overeenkomsten tonen tussen Haasses leven en haar werk. Alles wat zij meemaakte, en dan vooral het gedoe in haar huwelijk, kwam in haar literatuur terecht – de parallellen bieden boeiende stof tot herlezing. Maar naast overeenkomsten zijn er ook afwijkingen, wanneer Haasse een fictief verhaal om de werkelijkheid heen fabuleerde. Zo rolt de fictieschrijver: ze vervormt de werkelijkheid zo dat er iets ontstaat dat spannender is, en voor iemand die ‘leeft in de verbeelding’ misschien zelfs waardevoller. ‘Verhalen zijn de werkelijkheid niet, maar ze zeggen wel iets over ons’, constateert Truijens in de context van de roman De wegen der verbeelding, en je wenst dat ze die les zelf een stap verder had doorgevoerd. De roman De verborgen bron, bijvoorbeeld, gaat over het huwelijk van Haasse, toont Truijens, maar wat dééd en wat wílde de schrijfster daar dan mee?
Precies de verwerking van, en de verschillen met de werkelijkheid zijn de kwintessens van de literaire praktijk. Het hoe en waarom van die vervormingen tonen wat de schrijver doet en wil. Dat is misschien wel het interessantste aan een schrijversbiografie – en ook een manier om het literaire werk te verdiepen.
Oeroeg
Vandaar ook dat Oeroeg zo’n boeiende, betekenisvolle casus is, die Truijens de nodige aandacht geeft. Haasses debuut, dat haar doorbraak was en een klassieker werd, zou jarenlang mede het gesprek over Nederlands-Indië bepalen én nog decennia tot beroering leiden. Want hoe pijnlijk-realistisch Oeroeg het wederzijdse onbegrip tussen de Nederlandse koloniale bevolking en de Indische ‘inlander’ ook neerzet, hoeveel begrip de vertelling ook heeft voor nationalistische krachten, verschillende lezers met een Indische achtergrond constateerden dat het perspectief van Haasse Oeroeg ook met mankementen opzadelde. Verschillen, al dan niet bewust aangebracht, tussen verhaal en werkelijkheid stuitten schrijver Tjalie Robinson, en jaren later ook Alfred Birney, tegen de borst. Feiten die niet klopten, zaken die ongeloofwaardig waren (terwijl Haasse wel meende zich het Indische verhaal te kunnen toe-eigenen): ze bevestigden dat de Indische positie veronachtzaamd werd. Het was weer de witte schrijfster die de toon van de muziek bepaalde.
Haar hele leven lang wilde Haasse het liefst afzijdig blijven. Politiek sprak ze zich zelden uit, feminist wilde ze zich niet noemen
‘Het was ook háár geboorteland, ook zij voelde het raciale ongemak’, parafraseert Truijens een begripvol essay, om nuffig te suggereren dat critici die anno nu ‘haar visie “eurocentrisch” [noemen] en haar beeld van de Javaan “stereotiep”’ toch eens moesten wéten hoe vooruitstrevend Haasses positie destijds was. ‘Dat laat maar weer eens zien dat je literatuur in een historische context moet lezen.’ Daar laat Truijens zich even kennen: dat ‘moet’ vooral als je de auteur wilt sparen. Niet als je de verschillende betekenissen van de literaire klassieker voor verschillende lezers in verschillende tijden erkent.
Haasse was gekrenkt door de kritiek (al gold die natuurlijk vooral haar boek) en dat raakt aan een ander pijnpunt. Haar hele leven lang wilde Haasse het liefst afzijdig blijven. Politiek sprak ze zich zelden uit, feminist wilde ze zich niet noemen – een manier om een buitenstaander te blijven, ongrijpbaar en soeverein boven de partijen te staan. Echt onhebbelijk wordt die eigenschap als Haasse haar man, de rechter Jan van Lelyveld, midden jaren tachtig ervan weerhoudt zich uit te spreken over de doofpotaffaire rond de Haagse kinderrechter Theo Rueb, die kinderen misbruikt had. Haar echtgenoot was bekend met de zaak, maar de gereputeerde schrijfster Haasse wilde er niet mee in verband gebracht worden.
Geen echt mens
Het zijn tekenen van de controle, de regie, die Haasse immer nastreefde – al zou je er ook iets over de verhoudingen binnen haar huwelijk in kunnen zien. Daarover weet Truijens veel, en veel intiems, dankzij dat zwarte schrift, waarin Haasse veel schreef over haar gecompliceerde relatie met Jan, en over zijn karakter. Zo schrijft ze dat zij voor Jan vooral ‘een geprojecteerd verlangen’ denkt te zijn, ‘geen echt mens met een gedachtewereld en emoties’.
Die ellende vormt misschien wel de voornaamste rode draad in Leven in de verbeelding. Het moeizame huwelijk, de eenzaamheid achter de façade van de schrijvende mevrouw. Het gebrek aan intimiteit – haar twee dochters ‘mochten blij zijn dat ze er überhaupt wáren’, kon Haasse grappen. Het onvermogen om iets aan die situatie te veranderen: ook in de ergste crisis piekert Haasse niet over scheiden. Uit liefde, plichtsbesef, of omdat de sprong in de leegte te spannend was?
Die eenzame vrouw met haar droeve huwelijk wekt medelijden – al dreunt de opmerking van haar oudste dochter, dat Haasse zelf in het zwarte schrift ‘de lelieblanke figuur’ blijft, wel een poosje door. Zeker als je die verbindt met Haasses klacht dat zij ‘geen deel kon hebben aan het “echte” leven en daarom wel “moest” schrijven’. Ja, of was leven in de verbeelding vooral een comfortabele uitvlucht? De dochters benadrukken dat ‘de afstandelijkheid ook van háár uitging’.
Dat compliceert het beeld, en Truijens laat een oordeel achterwege – zodat het air van ongrijpbaarheid dat Haasse cultiveerde in stand blijft. Dat valt een Haasse-biografe misschien niet echt kwalijk te nemen (het overkwam Dijkgraaf ook al, in haar boek), maar er lijken nog wel degelijk deuren naar interpretaties open te staan, al zijn die dan speculatief.
Een gebeurtenis die echt onderbelicht blijft is de tragische dood van de eerste dochter van Hella en Jan, Chrisje, van tweeënhalf. Hoe ervoer Haasse dat? Vrijwel het enige wat de biografie daarover vertelt – misschien vanwege versnipperd bronnenmateriaal, misschien uit piëteit – is een (ongepubliceerd) gedicht dat Haasse schreef, waaruit dit toch wel een zeer opmerkelijk fragment is: ‘en dit is het vreemdste misschien/ dat ik zonder één traan heb gezien/ hoe het laken omhoog werd gedaan/ – en dat ik zonder één woord ben gegaan.’
Liet ze geen traan? Kon Haasse niet rouwen? Kón ze wel voelen, dúrfde ze dat wel aan, of kwam het voelen pas als ze zichzelf op veilige afstand had gezet, als ze leefde in de verbeelding? (Of is dit gedichtje volledig fictie? Maar waaróm dan?)
04-02-2022 Thomas de Veen
Aleid Truijens werkte bijna acht jaar lang aan haar biografie, waarvoor ze de medewerking van de erfgenamen en toegang tot het gehele literaire en persoonlijke archief kreeg. De brieven, egodocumenten en gesprekken die zij voerde met mensen die Hella Haasse persoonlijk kenden, leverden opmerkelijke nieuwe informatie op. Haasse mocht dan een zondagskind lijken, zelf vond ze haar leven verre van gemakkelijk. Voor het eerst lezen we hoe ze het conventionele leven probeerde te leiden dat van haar verwacht werd, terwijl ze haar toevlucht zocht in haar verbeelding – alleen daar voelde ze zich thuis.
Truijens’ monumentale en rijkgeïllustreerde biografie toont hoe sterk Haasses leven en werk verweven zijn. We zien hoe het meisje dat werd geboren in voormalig Nederlands-Indië en op haar twintigste naar Nederland verhuisde, zich ontwikkelde tot de grootste schrijfster uit ons taalgebied.
ISBN | 9789021436388 |
---|---|
Aantal pagina's | 600 |
Datum van verschijning | 20220201 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 174 mm |
Hoogte | 252 mm |
Dikte | 50 mm |