Messentrekkers
Deze Vlaamse debutant wil de lezer vooral verbluffen en vermaken
Karel De Sadeleer In een zeer opmerkelijk debuut laat deze Vlaming zijn Zwitsers-Palestijns personage aan het woord in een cocktail van autobiografie, familiegeschiedenis, politieke beschouwing en nomadenverhaal.
Als Marsman aan Holland dacht, dan verscheen er meteen allerlei echts voor zijn geestesoog. Die befaamde ‘breede’ rivieren, stromend door dat oneindige laagland, en niet te vergeten die rijen ondenkbaar ijle populieren, die boerderijen en boomgroepen, de dorpen, de geknotte torens, de kerken en olmen. Stuk voor stuk een beetje slome, maar desalniettemin reële elementen; natuurverschijnselen, nederzettingen en objecten die echt bestonden en die er anno nu – voor wie de moeite neemt om over of langs de industrieterreinen, windmolenparken en rotondes te kijken – nog zijn.
Wie aan Palestina denkt, die overkomt iets anders. Tenminste, dat was de opvatting van Mark Twain, de Amerikaanse schrijver die verantwoordelijk is voor het motto van Messentrekkers, het meer dan opmerkelijke debuut van de Vlaming Karel De Sadeleer (1981). Palestina, zo noteerde Twain in zijn in 1867 verschenen reisboek The Innocents Abroad, behoort niet tot de ‘alledaagse’ wereld, behoort niet tot die wereld waarin u en ik ademen en waarin we de oneindige rivieren waarnemen. Palestina is, zo noemt hij het, een ‘droomland’; een land dat toebehoort aan het heilige domein van poëzie en ‘overlevering’ (althans, ik denk dat je met dat woord het meest recht doet aan Twains ‘tradition’).
Ali Haniyeh, spraakwaterval van dienst in Messentrekkers, is afkomstig uit Palestina. Of preciezer, zijn voorvaderen komen er vandaan, hijzelf groeide op in Europa, waarmee zijn nationaliteit neerkomt op Zwitsers-Palestijns. De Sadeleer illustreert hiermee op de eerste plaats de vrij bizarre politieke identiteit van de jongeman, die neerkomt op een spagaat tussen één van de meest woelige, armlastige en door talloze twisten geplaagde landen en één die juist een toonbeeld is van vrede, neutraliteit, cash-money en de accuratesse van het nationale product bij uitstek, de klok.
Gezeten op een terras in België (in zekere zin natuurlijk ook een gespleten land, maar dat terzijde) schenkt hij zijn cocktail van autobiografie, familiegeschiedenis, politieke beschouwing en nomadenverhaal uit, daarbij slechts af en toe in de rede gevallen door iemand anders.
Paarse damesfiets
Wie nu op basis van de voorgaande alinea een gevoelig of overernstig relaas verwacht zal bedrogen uitkomen. De Sadeleer wil je niet laten grienen, hij wil je verbluffen, en niet onbelangrijk: vermaken ook. Het begint al met Ali’s niet aflatende preoccupatie met Mahmoed Abbas, buiten deze roman de president van de Palestijnse Autoriteit, zoals het officieel heet, en bínnen Messentrekkers een man die geregeld aan Ali’s terras voorbijfietste op een ‘paarse damesfiets’. Wacht Ali ook vandaag op de komst van Abbas? Zijn ze met elkaar bevriend of zijn ze eerder elkaars vijanden? Wat doet Abbas daar überhaupt in Vlaanderen? Beschouw het als een proeve van De Sadeleers literaire moed. Ik bedoel: je kunt een Vlaams personage met veel omhaal naar Palestina laten reizen om een ontmoeting met Abbas te orkestreren, maar je kunt zo’n politicus ook gewoon hier op een fiets laten rondrijden. Als de berg niet tot Mohammed komt, zal Mohammed tot de berg gaan, nietwaar?
Een belangrijk facet van deze roman is Ali’s aversie, de aanstekelijke agressie waarmee hij in bijtende, soms wel een bladzijde omvattende zinnen weergeeft hoe de wereld waarin hij leeft op hem overkomt. Dat resulteert in de wonderlijkste beeldspraak, die soms iets te veel overhelt naar blinde woordverliefdheid (zo ruikt iets ‘tussen mos en mossel in’, wat lekker allitereert maar al te toevallig is), maar over het algemeen uiterst pregnant en snijdend is.
Wat een verkwikkend risico durft De Sadeleer in zijn schrijven te nemen! Je spaargeld kun je beter op de bank laten staan, zo adviseert Ali, tenzij je het meeneemt ‘naar een kamertje in een stad waar een bed klaar staat, opgemaakt als een meisje dat op haar eerste afspraakje al op de billenkar wil’. Dat ‘op de billenkar willen’ is al eentje om er in te houden, maar het echte compliment geldt natuurlijk dat in één ruk gelijk stellen van een opgemaakt bed en een opgemaakt meisje. Waar haalde De Sadeleer de mosterd? Soms, als iemand ‘de lippen tuit als een imploderende tv’ denk je aan Pynchon, en soms, als het koortsachtig maar asgrauw over het schrikbewind van de kanker gaat, aan Céline. Wat evengoed mogelijk is, is dat hij beide schrijvers niet eens las.
Duelletjes
Gutmenschen, stilistische muggenzifters en mensen die de idealen van de CPNB een warm hart toedragen, kunnen beter iets anders gaan lezen. Want niet alleen draagt Ali iets onmiskenbaar misogyns in zich, hij keert zich ook geregeld tegen de literatuur en het lezen ervan. Het zou resulteren in een ‘leesbochel’ bijvoorbeeld – een stelling die ik de afgelopen dagen nog niet op waarheid heb durven controleren. De mooiste vondst op dit gebied is het spel dat Ali speelt met de literaire reus Jorge Luis Borges, die we als Argentijn beschouwen, maar al sinds 1986 in Zwitserland ligt begraven.
De Sadeleer laat een prachtige verhaallijn ontspruiten door te beweren dat Ali’s vader de doodgraver was die het gat groef waarin Borges ter ruste werd gelegd, waarna er verderop in de roman talloze duelletjes plaatsvinden tussen Ali en Borges en de wereld van de letter in het algemeen. Bepoederd met droge minachting (‘De boekenwinkel stond vol rekken, en de rekken stonden vol boeken’), maar ook sarrend, als hij bijvoorbeeld een doorsnee sparsessie met leesevangelisten beschrijft: ‘Lees je nog een woord, zeggen de mensen dan, en ze zeggen het alsof ik er niet meer ben, alsof ik een virtuele gesprekspartner ben, een spook of een hologram van flikkerende lichtstriemen en sterrenstof, als je dus een woord leest, zeggen ze, dan wordt het inzicht groter, zoals een ballon, en met een beetje geluk leg je de kiemen voor een nieuw inzicht dat voorbij alles reikt. Zo, zeg ik nog eens. Ja, zeggen ze, zo. Dat zeggen ze – met de blik op oneindig, voorbij de sterren, voorbij het stof dat van de maan is gevallen en in de leegte rondzwermt in de hoop dat het universum een hoek heeft waar het kan gaan liggen – zelfs als ik er hen niet naar vraag. Kan zijn, zeg ik dan, maar je moet eerst wel een bril opzetten.’ Er gaat hier, dat moet u toch met me eens zijn, heel veel goed.
2021-02-05 Sebastiaan Kort
ISBN | 9789079202782 |
---|---|
Aantal pagina's | 420 |
Datum van verschijning | 20201112 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 133 mm |
Hoogte | 214 mm |
Dikte | 32 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres