Niemand is ooit verloren
In Niemand is ooit verloren laat de Amerikaanse debutant Catherine Lacey (1985) haar protagonist Elyria een poging wagen aan alles te ontsnappen. Weg van haar echtgenoot, wil ze, weg van haar werk als schrijver voor een soap, weg van zichzelf en haar familie, weg van de tijd die maar voortschrijdt en zo wreed is om ogenblikken waar helemaal niets mis mee is te laten vervliegen.
Ze laat alles waar ze mee bezig is vallen en doet het gewoon; met het adres van een vage kennis op zak, die vermoedelijk niet op haar zit te wachten, laat ze New York achter zich liggen. Ze vliegt naar Nieuw-Zeeland. Daar stort ze zich, op de vlucht voor haar innerlijke onrust – door haarzelf het Wildebeest gedoopt – en zonder het thuisfront iets te laten weten, al liftende in een roadtrip die leidt langs hippie-achtige woongroepen, baantjes, de vage kennis. Ze wacht, deze existentialistische observator, tot ze een normaal mens wordt. Of misschien tot ze met zichzelf samenvalt. Maar niets lijkt haar te raken, behalve de angst voor de onvoorspelbare grillen die het Wildebeest aan de dag legt en die ervoor zorgt dat ze blijft vluchten.
Blauwe sluier
Niemand is ooit verloren leest als een lange, soms warrige, soms dromerige, maar vooral wanhopige monologue intérieur. Krijg toch wat rust in je donder, wil je Elyria toe roepen, maar in meanderende zinnen blijft ze een treurige buitenstaander. Ze observeert de mensen die haar een lift geven (en die haar zonder uitzondering als dapper bestempelen maar ook waarschuwen, ze is tenslotte een jonge vrouw) en het landschap dat wel mooi is maar betekenisloos.
Ze probeert te reflecteren op het vreselijke lot van haar zus, die gebukt onder haar eigen genialiteit en adoptie een eind aan haar leven heeft gemaakt. Ze mist haar echtgenoot afwisselend wél en niet, vraagt zich af of ze gevallen is voor het feit dat hij ook verlies kent, of voor zijn persoonlijkheid. Maar of deze gebeurtenissen de oorzaak zijn van haar drift, is de vraag. Ze is het zelf, dat Wildebeest: ‘ik word net als iedereen uitsluitend door zichzelf bevolkt’, contempleert ze, en [...] ‘als ik wel mezelf was zou ik op sommige ochtenden nog steeds het liefst ver bij mezelf vandaan vluchten in plaats van voorgoed in mezelf dichtgenaaid te zitten.’
Stilistisch is dit boek bijzonder, juist door die meanderende, soms haast paginalange zinnen die doorwrocht zijn van zwartgallige filosofieën: [...] ‘want dat is de oceaan, dat en meer niet – een groot gat vol dingen die elkaar opvreten – en het is vreemd dat mensen naar het strand gaan om naar het golvende water te kijken om daar ontspannen van te raken, want ze kijken gewoon naar een blauwe sluier over het ruwe geweld, levens die levens opvreten, dat onstuitbare kauwen […] dat woeste pulseren onder al die kalmte.’
Tegelijk kan dat oeverloze, quasi onbeholpen gefilosofeer ook wat tegen gaan staan tijdens het lezen. Onkruid als metafoor voor de mensheid, woorden die je als frisgewassen doekjes op kunt vouwen, niet huilen maar ineens natte wangen hebben… steeds weer het drama bagatelliseren zodat het dramatischer wordt. Gelukkig staat daar tegenover dat er met het zwaarmoedige, ook een komisch rouwrandje in Lacey’s proza is geslopen. Elyria krijgt in het vliegtuig een ‘broodje zo glad als een gloeilamp’, boven de mond van een chauffeur hangt ‘een soort conceptsnor’, ze ontmoet een vrouw ‘met teveel tanden’. En ze brengt een anekdote over haar dronken moeder, die zichzelf als kerstcadeau verpakt maar vervolgens in de doos in slaap valt, zo droogjes dat het ondanks de rauwheid hilarisch wordt.
Vrouw zijn
Uiteindelijk draait de roman niet alleen om de zoektocht van Elyria, natuurlijk, haar gemijmer overstijgt, hoewel moeizaam, het particuliere en Lacey raakt thema’s die – getuige ook het essayistische werk van Amerikaanse schrijvers als Siri Hustvedt en Lesley Jamison – in een bepaalde maatschappelijke laag spelen; toch vrouw zijn in een tijd waarin iedereen geacht wordt exact hetzelfde te betekenen; geen conventioneel leven willen, maar dat wel wíllen willen, (helemaal niet) uniek zijn, maar niet gewaarschuwd willen worden en dat misschien wel soms moeten zijn. Al is het maar voor jezelf.
De jonge vrouw Elyria besluit op een dag om zonder iemand iets te vertellen een enkele reis naar Nieuw-Zeeland te boeken en daarmee haar man, haar werk en het hele New Yorkse leven achter zich te laten.
Terwijl haar man probeert te achterhalen wat haar beweegredenen zijn, stapt Elyria in auto's van wildvreemde mannen en vrouwen, om uit te stappen op immer desolate plekken. Maar is het wel mogelijk om echt verloren te zijn?
OVER DE AUTEUR Catherine Lacey (1985) publiceert in The New York Times, McSweeney's, The Paris Review, The Believer en The Atlantic. Ze werd uitgeroepen tot Granta's New Voice in 2014. Ze is vertaald naar het Duits, Frans, Italiaans en Spaans. Ze woont in New York, waar ze werkt aan haar tweede roman.
ISBN | 9789082410655 |
---|---|
Datum van verschijning | 20160414 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 201 mm |
Dikte | 26 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres