Oreo
Toen Fran Ross haar debuutroman Oreo in 1974 publiceerde, wisten lezers niet zo goed wat ze ermee aan moesten. Het is een behoorlijk maf boek, met een zeer aanwezige verteller. Hier, over het weer: ‘Het weer an sich komt in dit boek niet aan bod. Af en toe wordt er wel terloops naar het weer verwezen. Kiest u verder zelf maar welk seizoen u het liefst heeft. De zomer past het best bij een boek van deze lengte. Zo hoeven we geen pagina’s te verspillen aan beschrijvingen van mensen die hun jas aan- en uittrekken.’ Ross (1935-1985) laat er geen misverstand over bestaan dat ze over gevoel voor humor beschikt, én dat dit boek een construct is. Geen sprookje om bij weg te dromen.
Oreo is de bijnaam van Christine Clark, dochter van een Afro-Amerikaanse moeder en een Joodse vader. Het huwelijk houdt niet lang stand; pa vertrekt naar New York om een nieuw gezin te stichten. En eigenlijk is alles wel prima zo. Ware het niet dat die shmuck een of ander geheim over Oreo’s geboorte mee naar New York heeft genomen. Omdat ze daar meer over wil weten (en dus nadrukkelijk níét omdat hij haar verder een bal kan schelen) gaat ze naar hem op zoek. Die hele queeste – inclusief de ‘monsters’ die onderweg bestreden moeten worden – modelleerde Ross kluchtig naar de Theseusmythe.
Dat de schrijfster grappig was en dat ze zich in Oreo verzet tegen allerhande conventies, dat zagen recensenten in 1974 ook nog wel. Ross schrijft op een haast offensieve manier onorthodox; de zinnen staan strak van de woordgrappen, de plot is een soort postmoderne middelvinger aan het adres van de well-made novel. Wat ze niet zagen, of niet benoemden, is hoe buitengewoon geraffineerd Ross humor en tegendraadsheid inzet om iedere ingeburgerde vorm van hokjesdenken onklaar te maken. Haar personages laten zich nadrukkelijk niet definiëren door één van hun kenmerken. Het is een intersectionele roman avant la lettre. Toen schrijfster en taalwetenschapper Harryette Mullen het boek rond de eeuwwisseling opnieuw ontdekte, kreeg het in korte tijd een cultstatus. Ross was haar tijd simpelweg ver vooruit geweest.
Vergelijking met een Oreokoekje
Oreo (‘zwart vanbuiten, wit vanbinnen’) was een bekende belediging voor ‘zwarte mensen die in het gevlij [willen] komen bij wit’. In dit boek gaat Ross met die betekenis aan de haal. Christines bijnaam berust op een misverstand: haar oma had gedroomd dat het meisje Oriool genoemd werd, maar toen ze anderen daarover vertelde verstonden ze haar verkeerd, en ‘Oreo’ vond iedereen meteen helemaal kloppen: ‘Als ze naar Christines diepbruine kleur en brede lach vol suikerwitte melktandjes keken, zeiden ze bij zichzelf: „Och, wat doet dat kind me toch denken aan zo’n Oreo-koekje – van opzij.”’
Zo’n zin is niet alleen een flauwe grap. Het laat zien hoe Ross problematische taal beetpakt, uitkleedt, zo tentoonstelt – en daarmee ontkracht. In dit geval: door de vergelijking van een mens met een Oreokoekje concreet te maken kun je niet meer om de absurditeit van de vergelijking heen. Zo wordt de beeldspraak ontzenuwd, waarna het door Ross getemde woord opnieuw toegeëigend kan worden. Oreo is in deze roman geen belediging en ook geen geuzennaam, maar gewoon een naam.
Een ander voorbeeld is Ross’ wrange omkering als ze een stadje beschrijft waar witte mensen niet welkom zijn: ‘De gegoede zwarte burgerij van Whitehall had geen zin in die bleekneuzen, niet omdat ze arm waren [...], maar omdat ze wit waren.’ Ze schakelt een versnelling bij: ‘Witte Willem kon straatcriminaliteit gewoon niet zo diggen als zwarte mensen; als hij in elkaar gemept werd, zijn huis geplunderd, zijn vrouw verkracht, vond hij dat niet zo cool als zwarte mensen […]’ Ook hier: beetpakken, uitkleden, tentoonstellen. Genadeloos. Hoe melig het boek bij momenten ook lijkt, de drijvende kracht achter Ross’ absurdisme is grimmig. Is woede.
Een vergelijkbaar ontmantelend effect heeft Ross’ schertsende omgang met de air van heiligheid rondom Griekse mythen, in dit geval dus de Theseusmythe: die hele zoektocht naar de verloren vader maakt Ross volstrekt absurd. De notie dat de hereniging met de vaderfiguur het personage ‘compleet zou maken’ wordt vakkundig om zeep geholpen. Deze vader is en blijft een shmuck en zijn dood is meer een anticlimax dan een tragisch dieptepunt in Oreo’s verhaal.
Opvallend is Oreo’s talenknobbel. Moeiteloos schakelt ze tussen uiteenlopende idiomen. Ze beheerst Jiddisch (woordenlijst achterin), zwarte slang, ontcijfert zonder problemen de wiskundige formules waarin haar moeder zich uitdrukt, het cryptogrammenjargon van haar leraar Engels, de zelfbedachte taal van haar broertje en het zuidelijke dialect (‘zo dik als griesmeelpap’) van haar oma, op wier dinerkaart onder andere de volgende hors d’oeuvres staan afgedrukt: Leberknödel, funghi marinati, zure haring, sashimi, empanadas, vatroesjki
Het moge duidelijk zijn: dit personage heeft kaas gegeten van codeswitchen. En wij lezers moeten het er dus ook maar mee doen. In verhalen over mensen die zich die vaardigheid noodgedwongen eigen hebben gemaakt ligt vaak de nadruk op het gemis van een vastomlijnde identiteit, maar Ross focust op de voordelen van Oreo’s aanpassingsbehendigheid. Het is haar superkracht. De lezer, verwoed bladerend naar de woordenlijst, duizelt het, terwijl de heldin zich, bij gebrek aan een identitair hokje, soepeltjes voegt naar iedere context waar ze in terechtkomt.
Talenknobbel
Omdat taal er zo’n cruciale rol in speelt, is Oreo ook een uitgesproken moeilijk vertaalbare roman. Vertaalster Anna Helmers-Dieleman slaat zich er knap doorheen (alleen al haar opsomming van synoniemen voor het mannelijk geslachtsdeel mag indrukwekkend genoemd worden), maar soms bleef ik even aan een zinnetje haken. In de Nederlandse versie van de verschillende dialecten (‘Wie b’jij?’) drong zich bij mij soms een lastig af te schudden associatie op met Roald Dahls GVR. En hoe vang je het Engelse wit in een Nederlands drieletterwoord? Wit, geestigheid, is Oreo’s weapon of choice in haar strijd tegen opponenten. Helmers-Dieleman kiest voor ‘pit’. Verwant, maar helemaal hetzelfde is het natuurlijk niet.
In haar nogal boeiende nawoord onderscheidt Danzy Senna ‘het soort zwarte narratief dat we graag vieren en het soort dat we meestal hebben genegeerd’. De eerste soort kijkt naar het verleden: ‘Het biedt zwarte mensen een oorsprongsverhaal, een ingebeeld moment van raciale zuiverheid. [...] Het construeert een verloren utopie voor ons en een duidelijke val uit de Afrikaanse hof van Eden.’ Het is een overzichtelijk en misschien troostrijk narratief, maar het impliceert ook een heden getekend door slachtofferschap.
Oreo behoort tot de tweede categorie, en suggereert ‘dat de raciale wateren troebeler, onzuiverder zijn’. De personages in de roman zijn niet psychologisch gelaagd, maar zonder uitzondering breken ze met het stereotype. Oreo voorop. Ross keert zich nadrukkelijk af van een narratief dat versimpelt, ten faveure van een narratief dat meerduidigheid viert. Als Oreo zich al ergens door laat definiëren, dan door haar ambiguïteit, en juist het feit dat ze niet in een hokje past maakt haar onoverwinnelijk. Oreo is van alles: absurd, grimmig, activistisch, melig, wrang, bij vlagen schemert woede door. Maar een personage zo vormgeven, dat is in de kern een daad van liefde.
ISBN | 9789059369825 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20220128 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 159 mm |
Hoogte | 236 mm |
Dikte | 27 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres