Plooi
In haar debuutbundel Plooi wordt Babeth Fonchie Fotchind (1993) overspoeld door goedbedoelde adviezen. Ga eens zitten in dor gras, zegt een vriendin die ‘ook beschadigd’ is, want: ‘ook dor gras heeft liefde nodig / misschien heeft dor gras de meeste liefde nodig’. Maak van de madeliefjes geen ketting, maar ‘vermorzel ze / om te kijken of dat het gefrustreerde kind in je / eindelijk rust geeft’. Het lijkt er niet op dat de dichter die raad opvolgt: ‘misschien is er gewoon niet voor iedereen een yogasoort / wat ik wel weet: als een van mijn vrienden me nog één keer zegt / dat ik aan mindfulness moet doen, dan word ik lijp’.
De dichter is gepokt en gemazeld door therapie, probeert hardnekkige patronen te doorbreken en houdt in deze gedichten haar stemming bij. Ze kan de vragen van de therapeut inmiddels herhalen ‘in stellende zinnen’: ‘ja, het is denkbaar dat ik mijn vrienden met veel verdriet achterlaat / als ik mezelf van het leven beroof’. Denkbaar? Meer dan, zou je zeggen, maar dat is precies de ironie.
De werkzaamheid lijkt tegen te vallen – ze komt nog niet toe aan het rusteloze lichaam, dat reservoir voor trauma – maar ze blijft het desondanks proberen. Elke reeks gedichten wordt begeleid door een bijschrift vol affirmaties: ‘zet je highly-sensitive-person-playlist op en kalmeer / identificeer dan bewust je overlevingspatronen’. Ik zal niet ontkennen dat ik even met mijn ogen rolde. Deze stichtelijke praatjes kom je vaak tegen, vooral bij millennials.
Plooi bulkt ervan, omdat Fonchie Fotchind deze slogans en tips nodig heeft om de hedendaagse therapie, zelfhulp en persoonlijke groei te deconstrueren. Het domein van de zelfhulp is doordesemd van economisch taalgebruik, het gaat om ‘investeren in jezelf’: ‘onthoud: de mens is slechts een toestand of niets anders dan wat hij van zichzelf maakt’.
De dichter gaat vol op het orgel, maar speelt veelal dezelfde noten, waardoor het hier en daar kluchtig wordt. Gelukkig staan daar momenten tegenover waarop de tragiek het overneemt, zoals met zelfmoordgedachten. Het inkijkje in het leven van de dichter maakt de urgentie van haar deconstructie duidelijk. Ze bevindt zich in een impasse, het helingsproces stokt en sputtert. Het maakbaarheidsdenken valt door de mand, want aan het persoonlijke leed valt niet te ontkomen.
Neem de breuklijnen in de familie. De dichter is gevlucht naar Nederland, maar de familiare druk blijft voelbaar. Zelfs in het onderbewuste: in een droom koopt de moeder van de dichter een vliegticket voor haar naar het vaderland. Ook hier is dat economische taalgebruik diep doorgedrongen: ‘het is tijd dat ik terugga / de familie verwacht rendement / op hun gebeden’.
De dichter heeft geen zeggenschap over haar leven, lichaam en persoonlijkheid. Ze moet haar homoseksualiteit onderdrukken, want dat is taboe. Over haar coming-out tegenover haar moeder schrijft ze: ‘de voicememo / over waarom geaardheid geen keuze is / komt niet binnen op haar frequentie, jullie raken / de verbinding kwijt’. In het gedicht ‘dossier’ worden de verklaringen voor de homoseksualiteit ‘gezocht in sociale en omgevingsfactoren’.
Wranger wordt het wanneer behandelingen ter sprake komen. Een van de opties is steniging: ‘een behandelmethode gebaseerd op de werkwijze die op het afrikaanse / continent wordt toegepast.’ Werkt dat niet, dan misschien een ‘gebedsgenezingsdienst’ en anders een ‘correctieve verkrachting / door een elektrisch aangedreven fallusvormig object / dat symbool staat voor het geslacht van de vader ofwel de afwezige opvoeder ofwel de wegloper ofwel / de gevreesde soms de geliefde en de vrije ziel maar ook degene die het familiepatroon had kunnen / doorbreken’.
Ook in Nederland moet de dichter delen van zichzelf veronachtzamen. Op het werk is ze uitermate gewild, omdat ze zwart, lesbisch en vrouw is: ‘ik scoor met mijn trifecta hoog op de gemarginaliseerdenladder en ben daarom het / aantrekkelijkst voor mijn baas’. De absurditeit is herkenbaar, maar ligt er, zeker in de herhaling, ook dik bovenop: de dichter verliest zich in detaildrift.
Aan het einde van de bundel tekent de lang bevochten autonomie zich eindelijk af. Ze kiest echter niet alleen voor zichzelf, maar voor een toekomst met haar vrouw. Daar komen de selfcare, de millennialhumor en het groteske samen, net als de culturele erfenis van de dichter. Ze versiert de zwangere buik met ‘waist beads’: ‘de kralen doen me denken aan vroeger / het land waar ik zelf ter wereld kwam’. De relatie tot haar familie mag dan nog steeds beladen zijn, tegelijkertijd vindt Fonchie Fotchind in de rituelen van haar moederland ook iets van troost: ‘mijn moeder had vast ook zo’n krans’.
ISBN | 9789044545388 |
---|---|
Aantal pagina's | 96 |
Datum van verschijning | 20220608 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 161 mm |
Hoogte | 210 mm |
Dikte | 9 mm |