William Wordsworth
Prelude
{$dispatch('toggle-review', { isOpen: true })}" class="min-h-5 flex items-center md:mt-auto gap-0.5 mb-5 cursor-pointer"> NRC Recensie
NRC Recensie
De een eindigde krankzinnig, de ander werd bewonderd
Hölderlin en Wordsworth De levens van de 19de-eeuwse dichters vertonen opmerkelijke parallellen. Wat als deze tijdgenoten elkaars werk hadden gekend?
Kan poëzie de wereld redden? Het wordt met evenveel gemak bevestigd als ontkend. Maar in sommige individuele gevallen is het evident dat iemand veel baat heeft gehad bij het lezen van gedichten. John Stuart Mill, de latere schrijver van het belangrijke liberale manifest On liberty (1859), kreeg van zijn vader een bizarre opvoeding. Vader James Mill, een vriend en geestverwant van de utilitarist Jeremy Bentham, ging ervan uit dat de menselijke geest een onbeschreven blad was, waarvan je alles kon maken. En dus kreeg zoon John al Griekse les op zijn derde, Latijn pas toen hij acht was, maar tegen die tijd had hij Herodotus, Xenophon en diverse dialogen van Plato al achter de rug, naast een leergang rekenkunde. Op zijn twaalfde moest hij zelf leren denken, aan de hand van Aristoteles. Op zijn veertiende was deze opvoeding voltooid, maar op zijn twintigste kreeg John een zenuwinzinking, die hem voorgoed deed twijfelen aan de zinnigheid van zijn vaders strenge pedagogie.
Wat daarin ontbrak was elke aandacht voor het gevoel. Pas het lezen van poëzie (iets wat Bentham even nuttig vond als een partijtje kegelen) leerde hem voelen. Ik was geen ‘stick or stone’, schrijft Mill achteraf in zijn onbedoeld aangrijpende autobiografie. Vooral dankzij de gedichten van William Wordsworth haalde hij de ‘culture of feelings’ in, die zijn vader overbodig had gevonden.
Hoe zou het met Friedrich Hölderlin zijn afgelopen, als hij indertijd ook de gedichten van Wordsworth had gelezen, vraag ik mij wel eens af. Was hij dan misschien niet krankzinnig geworden? Het had gekund, dat lezen, als hij Engels had gekend of Wordsworth al in het Duits was vertaald. Beiden waren geboren in hetzelfde jaar 1770, dus op de kop af 250 jaar geleden. Meer tijdgenoot kun je haast niet zijn. Maar helaas, ze hebben nooit iets van elkaars bestaan geweten.
Beiden hebben dit jaar in ons land wel eervolle aandacht gekregen. Wordsworth met een magistrale vertaling door Jan Kuijper van zijn belangrijkste werk, het lange autobiografische gedicht The Prelude; Hölderlin met een fraaie biografie van de ervaren hand van Rüdiger Safranski. Opvallend zijn de overeenkomsten tussen de twee dichterlevens, al springen de verschillen eveneens in het oog.
Om met het laatste te beginnen: Wordsworth is nooit krankzinnig geworden. Wel vraagt hij zich af of zijn dichterlijke blik geen vorm van ‘waanzin’ zou kunnen zijn. Maar als dat zo is, dan pleit dat eerder tegen de eigen tijd die zo’n poëtisch zienerschap niet meer gewend is. In Prelude (zoals Kuijper de titel vertaalt, zonder lidwoord) beschrijft Wordsworth in blanke verzen het ontstaan en de ontwikkeling van zijn dichterschap, desnoods ook tegen de moderne, grootsteedse tijdgeest in. Ondertussen introduceerde hij, samen met zijn vriend Samuel Taylor Coleridge, de romantiek in Engeland via hun Lyrical ballads van 1798. Aanvankelijk met matig succes, maar allengs werd Wordsworth dé visionaire dichter van de Britse natie, officieel bekrachtigd door zijn benoeming tot poet laureate in 1843.
Voor- en tegenstanders van Hitler
Niets van dit alles overkwam Hölderlin, al was het maar omdat Duitsland als aparte natie nog niet bestond. Maar ook los daarvan bleef succes uit, afgezien van de bewondering die enkele romantici (de Schlegels, Clemens en Bettina Brentano, evenals zijn literaire beschermheer Schiller) hem toedroegen. Hij zag weinig van hemzelf in druk. Safranski noemt hem terecht een ‘schrijver voor het nageslacht’. Pas rond 1900 begon zijn roem, in de George-kring die hem uitriep tot de dichter van ‘het geheime Duitsland’. In juli 1944 inspireerde hij zo mede het adellijke verzet tegen Hitler, hoewel de nazi’s hem eveneens voor zich claimden door in 1943 een ‘veldbloemlezing’ van zijn poëzie in 100.000 exemplaren naar het Oostfront te sturen. Zelfs ziener-dichters hebben het niet altijd voor het uitkiezen.
In hoeverre Hölderlins krankzinnigheid een gevolg was van zijn gebrek aan erkenning, laat zich niet met zekerheid vaststellen. Maar het heeft er vast toe bijgedragen, temeer daar het al heel vroeg begon, bij zijn moeder (zijn vader stierf toen hij twee was) die met alle geweld een predikant wilde maken van haar zoon. Voor zijn poëtische ambities heeft zij nooit waardering opgebracht.
Ook Wordsworth verloor op jonge leeftijd zijn vader, maar ook zijn moeder. Met als gevolg, zo krijg je de indruk, dat hij zo ongeveer door de natuur zelf werd opgevoed. Het maakte hem tot de grootste natuurdichter van Engeland, met als hoofdthema de eenheid van mens en natuur dankzij de dichterlijke verbeelding. Prachtig (en overbekend) werd dit verwoord in het gedichtje over de dansende narcissen (‘I wandered lonely as a cloud’) dat je tegenwoordig in het Lake District zelfs op theemokken en koektrommels kunt aantreffen. Prelude laat zien hoe Wordsworth de dichter is geworden die zo’n lieflijk vers zomaar uit zijn mouw kon schudden.
Goddelijk vuur
Hölderlin is een minder lieflijke dichter. Hij streeft niet zozeer naar eenvoud van dictie als wel naar verhevenheid en ‘goddelijk vuur’, maar ook bij hem gaat het om de band tussen mens en natuur, die was verbroken en moest worden hersteld. Ondanks een meer ‘klassieke’ vorm maakt hem dat alsnog tot een romantische dichter. Hölderlin geloofde alleen niet dat de mens op zijn ‘excentrische baan’ werkelijk tot een duurzame harmonie met de natuur kon komen. Het zou altijd bij een ‘oneindige nadering’ blijven, met de schoonheid als tastbaar symbool van het nagestreefde ideaal.
Bij Wordsworth leidt de liefde voor de natuur ook tot liefde voor de mensheid – een van de leidmotieven in Prelude. Een politieke dimensie kreeg deze liefde door het aanvankelijke enthousiasme voor de Franse Revolutie, die Hölderin op afstand beleefde als leerling (samen met Schelling en Hegel) aan het Tübinger Stift, en Wordsworth van nabij in Frankrijk, waar hij tot twee keer toe naartoe reisde en waar hij bij een – overigens royalistische – geliefde een kind verwekte. Deze concreetheid van ervaring is tekenend voor Wordsworth. Je komt haar ook in zijn poëzie tegen, waar het altijd gaat om individuele mensen, een zieke veteraan, echte herders, een gekke jongen. Terwijl Hölderlin in 1793 aan zijn broer schrijft: ‘Ik hecht niet meer zo erg aan afzonderlijke mensen. Mijn liefde geldt de mensheid’.
Misschien heeft zo’n uitspraak te maken met de reële tegenwerking die hij ondervond of meende te ondervinden, getuige de furieuze tirade tegen de Duitsers in zijn enige roman Hyperion. Hölderlins ideale wereld lag in het antieke Griekenland, waarvan hij meer dan wie ook een vervangende ‘religie’ had gemaakt. Misschien kwam het ook door zijn duik in de filosofie, die oneindig veel dieper ging dan bij Wordsworth, die eerder een zeker wantrouwen jegens boekenwijsheid aan de dag legde. Hölderlins tijd, dat waren de ‘wilde jaren’ van het Duitse idealisme, ontketend door Kant en voortgezet door Fichte, de vroege romantici en zijn eigen vrienden Hegel en Schelling. Hölderlin droeg het zijne eraan bij, zoals Safranski kundig uiteenzet, hoewel voor hem de poëzie toch altijd vóór alles ging.
Revolutie
Het enthousiasme voor de Revolutie bekoelde, zowel bij Wordsworth als Hölderlin. De Terreur van Robespierre, maar ook de oorlog die uitbrak tussen Frankrijk, Engeland en de Duitse vorsten deed beide dichters beseffen dat revolutionaire Fransen geen heiligen zijn. Wordsworth ontwikkelde zich tot een trouwe verdediger van natie en kerk. In Prelude is daar hooguit een begin van te bespeuren, bijvoorbeeld als hij toegeeft de mens destijds te zeer te hebben beoordeeld ‘van de gouden kant’. Jan Kuijper heeft er immers voor gekozen de versie van 1805 te vertalen en niet de latere, meer conservatieve versie die in 1850 postuum door Wordsworths zuster en vrouw werd gepubliceerd.
Prelude was bedoeld als inleiding op een veel groter werk dat The Recluse zou moeten heten, maar dat grotendeels ongeschreven bleef. Achteraf bleek de inleiding het hoofdwerk te zijn. Vanwege de autobiografische strekking weten we betrekkelijk veel van Wordsworths leven, al moet men niet rekenen op een simpel anekdotisch relaas. De toon is eerder lyrisch en bevlogen, en dat vergt bij alle geclaimde eenvoud de nodige inspanning. Anneke Brassinga schrijft in haar nawoord dat Prelude ‘beter’ wordt ‘naarmate je [het] vaker leest’. Dat is waar. Aan dit soort brede, uitwaaierende poëzie moeten we even wennen. Maar de welluidende, inventieve, waar nodig vrije vertaling van Kuijper helpt de afstand te overbruggen.
Ongetwijfeld is de afstand het grootst bij Hölderlin. In onze ‘godennacht’ is Hölderlin ons vreemd’ geworden, concludeert Safranski. We kunnen zijn geestdrift maar ook schroom voor het ‘goddelijke’ (misschien een ander woord voor extreme intensiteit van leven) niet meer helemaal navoelen. Ook in deze biografie blijft Hölderlin op afstand, maar dat komt mede doordat er zoveel in zijn levensverhaal oningevuld is. En Safranski heeft zich niet, zoals sommige van zijn voorgangers, gewaagd aan woeste speculaties. Hij houdt zich liever aan de feiten – en aan het werk, waarvan hij enkele gedichten empathisch interpreteert.
Toen Hölderlin eind juni 1802 terugkeerde uit Bordeaux, waar hij (zoals zo vaak) een karig betaalde betrekking als huisleraar had gehad, was hij totaal ontredderd. Het begin van zijn krankzinnigheid wordt gewoonlijk hier getraceerd. Misschien had hij gehoord dat zijn grote ongelukkige liefde Susette Gontard (de gehuwde moeder van een van zijn leerlingen) was gestorven, en gaf dat de doorslag. In een brief zou hij later schrijven dat Apollo hem had ‘geslagen’. Maar wat dat te betekenen had en of hij al in Bordeaux had gehoord over de ziekte van Susette – niemand die het weet.
Ironisch genoeg weten we nog het meest over de laatste 36 jaar van zijn leven, die hij doorbracht in zijn torenkamer aan de Neckar in Tübingen, verzorgd door de meubelmaker Ernst Zimmer, een bewonderaar van Hyperion. Hölderlin ontving er bezoekers, zong, speelde piano, zei rare dingen en schreef ook nog poëzie – die helaas voor het overgrote deel verloren is gegaan. Totdat hij op 7 juni 1847 overleed, drie jaar vóór Wordsworth.
2020-09-18 Arnold Heumakers
Hölderlin en Wordsworth De levens van de 19de-eeuwse dichters vertonen opmerkelijke parallellen. Wat als deze tijdgenoten elkaars werk hadden gekend?
Kan poëzie de wereld redden? Het wordt met evenveel gemak bevestigd als ontkend. Maar in sommige individuele gevallen is het evident dat iemand veel baat heeft gehad bij het lezen van gedichten. John Stuart Mill, de latere schrijver van het belangrijke liberale manifest On liberty (1859), kreeg van zijn vader een bizarre opvoeding. Vader James Mill, een vriend en geestverwant van de utilitarist Jeremy Bentham, ging ervan uit dat de menselijke geest een onbeschreven blad was, waarvan je alles kon maken. En dus kreeg zoon John al Griekse les op zijn derde, Latijn pas toen hij acht was, maar tegen die tijd had hij Herodotus, Xenophon en diverse dialogen van Plato al achter de rug, naast een leergang rekenkunde. Op zijn twaalfde moest hij zelf leren denken, aan de hand van Aristoteles. Op zijn veertiende was deze opvoeding voltooid, maar op zijn twintigste kreeg John een zenuwinzinking, die hem voorgoed deed twijfelen aan de zinnigheid van zijn vaders strenge pedagogie.
Wat daarin ontbrak was elke aandacht voor het gevoel. Pas het lezen van poëzie (iets wat Bentham even nuttig vond als een partijtje kegelen) leerde hem voelen. Ik was geen ‘stick or stone’, schrijft Mill achteraf in zijn onbedoeld aangrijpende autobiografie. Vooral dankzij de gedichten van William Wordsworth haalde hij de ‘culture of feelings’ in, die zijn vader overbodig had gevonden.
Hoe zou het met Friedrich Hölderlin zijn afgelopen, als hij indertijd ook de gedichten van Wordsworth had gelezen, vraag ik mij wel eens af. Was hij dan misschien niet krankzinnig geworden? Het had gekund, dat lezen, als hij Engels had gekend of Wordsworth al in het Duits was vertaald. Beiden waren geboren in hetzelfde jaar 1770, dus op de kop af 250 jaar geleden. Meer tijdgenoot kun je haast niet zijn. Maar helaas, ze hebben nooit iets van elkaars bestaan geweten.
Beiden hebben dit jaar in ons land wel eervolle aandacht gekregen. Wordsworth met een magistrale vertaling door Jan Kuijper van zijn belangrijkste werk, het lange autobiografische gedicht The Prelude; Hölderlin met een fraaie biografie van de ervaren hand van Rüdiger Safranski. Opvallend zijn de overeenkomsten tussen de twee dichterlevens, al springen de verschillen eveneens in het oog.
Om met het laatste te beginnen: Wordsworth is nooit krankzinnig geworden. Wel vraagt hij zich af of zijn dichterlijke blik geen vorm van ‘waanzin’ zou kunnen zijn. Maar als dat zo is, dan pleit dat eerder tegen de eigen tijd die zo’n poëtisch zienerschap niet meer gewend is. In Prelude (zoals Kuijper de titel vertaalt, zonder lidwoord) beschrijft Wordsworth in blanke verzen het ontstaan en de ontwikkeling van zijn dichterschap, desnoods ook tegen de moderne, grootsteedse tijdgeest in. Ondertussen introduceerde hij, samen met zijn vriend Samuel Taylor Coleridge, de romantiek in Engeland via hun Lyrical ballads van 1798. Aanvankelijk met matig succes, maar allengs werd Wordsworth dé visionaire dichter van de Britse natie, officieel bekrachtigd door zijn benoeming tot poet laureate in 1843.
Voor- en tegenstanders van Hitler
Niets van dit alles overkwam Hölderlin, al was het maar omdat Duitsland als aparte natie nog niet bestond. Maar ook los daarvan bleef succes uit, afgezien van de bewondering die enkele romantici (de Schlegels, Clemens en Bettina Brentano, evenals zijn literaire beschermheer Schiller) hem toedroegen. Hij zag weinig van hemzelf in druk. Safranski noemt hem terecht een ‘schrijver voor het nageslacht’. Pas rond 1900 begon zijn roem, in de George-kring die hem uitriep tot de dichter van ‘het geheime Duitsland’. In juli 1944 inspireerde hij zo mede het adellijke verzet tegen Hitler, hoewel de nazi’s hem eveneens voor zich claimden door in 1943 een ‘veldbloemlezing’ van zijn poëzie in 100.000 exemplaren naar het Oostfront te sturen. Zelfs ziener-dichters hebben het niet altijd voor het uitkiezen.
In hoeverre Hölderlins krankzinnigheid een gevolg was van zijn gebrek aan erkenning, laat zich niet met zekerheid vaststellen. Maar het heeft er vast toe bijgedragen, temeer daar het al heel vroeg begon, bij zijn moeder (zijn vader stierf toen hij twee was) die met alle geweld een predikant wilde maken van haar zoon. Voor zijn poëtische ambities heeft zij nooit waardering opgebracht.
Ook Wordsworth verloor op jonge leeftijd zijn vader, maar ook zijn moeder. Met als gevolg, zo krijg je de indruk, dat hij zo ongeveer door de natuur zelf werd opgevoed. Het maakte hem tot de grootste natuurdichter van Engeland, met als hoofdthema de eenheid van mens en natuur dankzij de dichterlijke verbeelding. Prachtig (en overbekend) werd dit verwoord in het gedichtje over de dansende narcissen (‘I wandered lonely as a cloud’) dat je tegenwoordig in het Lake District zelfs op theemokken en koektrommels kunt aantreffen. Prelude laat zien hoe Wordsworth de dichter is geworden die zo’n lieflijk vers zomaar uit zijn mouw kon schudden.
Goddelijk vuur
Hölderlin is een minder lieflijke dichter. Hij streeft niet zozeer naar eenvoud van dictie als wel naar verhevenheid en ‘goddelijk vuur’, maar ook bij hem gaat het om de band tussen mens en natuur, die was verbroken en moest worden hersteld. Ondanks een meer ‘klassieke’ vorm maakt hem dat alsnog tot een romantische dichter. Hölderlin geloofde alleen niet dat de mens op zijn ‘excentrische baan’ werkelijk tot een duurzame harmonie met de natuur kon komen. Het zou altijd bij een ‘oneindige nadering’ blijven, met de schoonheid als tastbaar symbool van het nagestreefde ideaal.
Bij Wordsworth leidt de liefde voor de natuur ook tot liefde voor de mensheid – een van de leidmotieven in Prelude. Een politieke dimensie kreeg deze liefde door het aanvankelijke enthousiasme voor de Franse Revolutie, die Hölderin op afstand beleefde als leerling (samen met Schelling en Hegel) aan het Tübinger Stift, en Wordsworth van nabij in Frankrijk, waar hij tot twee keer toe naartoe reisde en waar hij bij een – overigens royalistische – geliefde een kind verwekte. Deze concreetheid van ervaring is tekenend voor Wordsworth. Je komt haar ook in zijn poëzie tegen, waar het altijd gaat om individuele mensen, een zieke veteraan, echte herders, een gekke jongen. Terwijl Hölderlin in 1793 aan zijn broer schrijft: ‘Ik hecht niet meer zo erg aan afzonderlijke mensen. Mijn liefde geldt de mensheid’.
Misschien heeft zo’n uitspraak te maken met de reële tegenwerking die hij ondervond of meende te ondervinden, getuige de furieuze tirade tegen de Duitsers in zijn enige roman Hyperion. Hölderlins ideale wereld lag in het antieke Griekenland, waarvan hij meer dan wie ook een vervangende ‘religie’ had gemaakt. Misschien kwam het ook door zijn duik in de filosofie, die oneindig veel dieper ging dan bij Wordsworth, die eerder een zeker wantrouwen jegens boekenwijsheid aan de dag legde. Hölderlins tijd, dat waren de ‘wilde jaren’ van het Duitse idealisme, ontketend door Kant en voortgezet door Fichte, de vroege romantici en zijn eigen vrienden Hegel en Schelling. Hölderlin droeg het zijne eraan bij, zoals Safranski kundig uiteenzet, hoewel voor hem de poëzie toch altijd vóór alles ging.
Revolutie
Het enthousiasme voor de Revolutie bekoelde, zowel bij Wordsworth als Hölderlin. De Terreur van Robespierre, maar ook de oorlog die uitbrak tussen Frankrijk, Engeland en de Duitse vorsten deed beide dichters beseffen dat revolutionaire Fransen geen heiligen zijn. Wordsworth ontwikkelde zich tot een trouwe verdediger van natie en kerk. In Prelude is daar hooguit een begin van te bespeuren, bijvoorbeeld als hij toegeeft de mens destijds te zeer te hebben beoordeeld ‘van de gouden kant’. Jan Kuijper heeft er immers voor gekozen de versie van 1805 te vertalen en niet de latere, meer conservatieve versie die in 1850 postuum door Wordsworths zuster en vrouw werd gepubliceerd.
Prelude was bedoeld als inleiding op een veel groter werk dat The Recluse zou moeten heten, maar dat grotendeels ongeschreven bleef. Achteraf bleek de inleiding het hoofdwerk te zijn. Vanwege de autobiografische strekking weten we betrekkelijk veel van Wordsworths leven, al moet men niet rekenen op een simpel anekdotisch relaas. De toon is eerder lyrisch en bevlogen, en dat vergt bij alle geclaimde eenvoud de nodige inspanning. Anneke Brassinga schrijft in haar nawoord dat Prelude ‘beter’ wordt ‘naarmate je [het] vaker leest’. Dat is waar. Aan dit soort brede, uitwaaierende poëzie moeten we even wennen. Maar de welluidende, inventieve, waar nodig vrije vertaling van Kuijper helpt de afstand te overbruggen.
Ongetwijfeld is de afstand het grootst bij Hölderlin. In onze ‘godennacht’ is Hölderlin ons vreemd’ geworden, concludeert Safranski. We kunnen zijn geestdrift maar ook schroom voor het ‘goddelijke’ (misschien een ander woord voor extreme intensiteit van leven) niet meer helemaal navoelen. Ook in deze biografie blijft Hölderlin op afstand, maar dat komt mede doordat er zoveel in zijn levensverhaal oningevuld is. En Safranski heeft zich niet, zoals sommige van zijn voorgangers, gewaagd aan woeste speculaties. Hij houdt zich liever aan de feiten – en aan het werk, waarvan hij enkele gedichten empathisch interpreteert.
Toen Hölderlin eind juni 1802 terugkeerde uit Bordeaux, waar hij (zoals zo vaak) een karig betaalde betrekking als huisleraar had gehad, was hij totaal ontredderd. Het begin van zijn krankzinnigheid wordt gewoonlijk hier getraceerd. Misschien had hij gehoord dat zijn grote ongelukkige liefde Susette Gontard (de gehuwde moeder van een van zijn leerlingen) was gestorven, en gaf dat de doorslag. In een brief zou hij later schrijven dat Apollo hem had ‘geslagen’. Maar wat dat te betekenen had en of hij al in Bordeaux had gehoord over de ziekte van Susette – niemand die het weet.
Ironisch genoeg weten we nog het meest over de laatste 36 jaar van zijn leven, die hij doorbracht in zijn torenkamer aan de Neckar in Tübingen, verzorgd door de meubelmaker Ernst Zimmer, een bewonderaar van Hyperion. Hölderlin ontving er bezoekers, zong, speelde piano, zei rare dingen en schreef ook nog poëzie – die helaas voor het overgrote deel verloren is gegaan. Totdat hij op 7 juni 1847 overleed, drie jaar vóór Wordsworth.
2020-09-18 Arnold Heumakers
€ 26,99
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
Omschrijving
William Wordsworth (1770-1850) is de oudste dichter van de romantiek: met de bundel Lyrische balladen, waarin ook een aantal gedichten van zijn iets jongere vriend Coleridge is opgenomen, begint een nieuw tijdperk.
Na het verschijnen van die bundel begint hij aan een revolutionair en megalomaan project: zijn hele wereld wil hij vatten in een reusachtig gedicht in blanke (niet-rijmende maar wel metrische) verzen. Als inleiding geeft hij een beschrijving van zijn eigen jeugd, met name hoe het dichterschap zich in zijn geest gevormd heeft. In 1805 is hij daarmee klaar, en realiseert zich niet dat hij zijn kruit verschoten heeft.
De ‘prelude’ publiceert hij niet: hij vindt het aanmatigend zichzelf op de voorgrond te stellen zonder dat daar een magnum opus op volgt. Zijn zuster en zijn vrouw denken er anders over: hij is nog niet dood of The Prelude verschijnt.
Ze hadden helemaal gelijk: Wordsworth heeft nooit beseft dat zijn prelude zelf al het grote werk was.
Na het verschijnen van die bundel begint hij aan een revolutionair en megalomaan project: zijn hele wereld wil hij vatten in een reusachtig gedicht in blanke (niet-rijmende maar wel metrische) verzen. Als inleiding geeft hij een beschrijving van zijn eigen jeugd, met name hoe het dichterschap zich in zijn geest gevormd heeft. In 1805 is hij daarmee klaar, en realiseert zich niet dat hij zijn kruit verschoten heeft.
De ‘prelude’ publiceert hij niet: hij vindt het aanmatigend zichzelf op de voorgrond te stellen zonder dat daar een magnum opus op volgt. Zijn zuster en zijn vrouw denken er anders over: hij is nog niet dood of The Prelude verschijnt.
Ze hadden helemaal gelijk: Wordsworth heeft nooit beseft dat zijn prelude zelf al het grote werk was.
Meer informatie
ISBN | 9789025312060 |
---|---|
Aantal pagina's | 280 |
Datum van verschijning | 20200407 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 145 mm |
Hoogte | 223 mm |
Dikte | 28 mm |
{$dispatch('toggle-review', { isOpen: true })}" >
NRC Recensie
Ontvang als eerste bericht over de meest exclusieve aanbiedingen
Bedankt, je bent nu ingeschreven!
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres