Geheugen, zing
Dat in de nazi-concentratiekampen naast alle verschrikkingen ook momenten van ‘geluk’ bestonden, zal velen verbazen. Maar het was er, in de vorm van muziek, poëzie, toneel, tekeningen en schilderijen, vervaardigd door de gevangenen. Vooral muziek, de hoogste aller kunsten, ontroerde menigeen en deed hun de dagelijkse wreedheden van de SS-bewakers even vergeten.
Die kampmuziek staat centraal in Geheugen, zing, het boek dat de Amerikaanse journalist Makana Eyre schreef over een bijna ongeloofwaardige geschiedenis in KZ Sachsenhausen, even buiten Berlijn. Sinds de oprichting in 1933 door de nazi’s zaten daar voornamelijk politieke gevangenen, al kwamen er vanaf 1939 ook Joden en Polen bij.
Eyre’s boek draait vooral om twee van die gevangenen: de Poolse zanger Aleksander Kulisiewicz en de Pools-Joodse koordirigent Mozes Rosenberg, wiens artiestennaam Rosebery d’Arguto was. In de jonge Poolse republiek verkiest de in 1918 geboren Kulisiewicz, zoon van een leraar klassieke talen in het West-Poolse grensstadje Cieszyn, het artiestenbestaan boven het comfortabele leven van een advocaat. Tijdens zijn rechtenstudie in Krakau treedt hij op in cafés en nachtclubs, waar hij zijn geld verdient met zingen en kunstfluiten. Zijn repertoire heeft hij opgedaan in Cieszyn, waar Duitse, Poolse, Jiddische en Roma-liederen klonken.
Polen bruist in het interbellum van het nationalisme, dat door de in 1918 verdreven Russische bezetter eeuwenlang is onderdrukt. Als gevolg daarvan is er een rijk cultureel leven ontstaan, waarin de romanticus Kulisiewicz zwelgt.
Behalve een bevlogen musicus is hij ook een rechtse patriot. Nadat de Duitsers in september 1939 Polen zijn binnengevallen, publiceert hij in de lokale krant van Cieszyn een artikel tegen Hitler. Een paar dagen later wordt hij door de Gestapo gearresteerd om in de lente van het volgende jaar in Sachsenhausen te belanden. Daar zal hij tot het einde van de oorlog blijven en de vreselijkste dingen meemaken.
In het kamp leert Kulisiewicz Rosebery kennen. Tot die tijd heeft hij, zoals zoveel katholieke Polen, weinig met Joden op. Maar zodra hij ontdekt dat Rosebery een geheim Joods koor heeft opgericht om zijn medegevangenen levenskracht te bieden, verandert dat.
Berlijnse arbeidersklasse
De in 1890 in een ander Pools provinciestadje geboren Rosebery heeft een al even onstuimig leven achter de rug. Als zoon van een rijke orthodox-Joodse graanhandelaar kiest hij al jong voor het socialisme en zet hij zich in voor een revolutie tegen de tsaar. Maar als hij door de Russische politie wordt gezocht, neemt hij de benen naar Berlijn, waar hij zich ontwikkelt tot een professionele zanger en zangpedagoog. Daarnaast schrijft hij artikelen voor de anarchocommunistische krant Die Weltrevolution.
Het is die combinatie die hem ertoe brengt de Berlijnse arbeidersklasse aan het zingen te brengen. Als dirigent van het Neukölnn Mannen- en Vrouwenkoor wordt zijn wens steeds groter om mannen, vrouwen en kinderen, die een tweederangs bestaan leiden, met hoogwaardige muziek in aanraking te brengen. Hij ontwikkelt nieuwe zangtechnieken, hervormt zijn koor en noemt het Gesangsgemeinschaft Rosebery d’Arguto. Na enige tijd is zijn koor zo goed dat het tot de beste van Duitsland behoort en in prestigieuze zalen optreedt.
Maar als de nazi’s aan de macht komen, is het afgelopen met zijn carrière. Als Rosebery in september 1939, kort na de inval in Polen, een uitreisvisum aanvraagt, wordt hij gearresteerd als burger van een vijandige staat en naar Sachsenhausen afgevoerd.
Fanatisme
Waar de jaren voor de oorlog een enigszins bekend verhaal opleveren, zijn Eyre’s beschrijvingen van het kampleven, los van het wrede gedrag van de SS-bewakers, bijna absurdistisch. Dat komt met name door wat hij vertelt over het fanatisme waarmee zowel Kulisiewicz als Rosebery met hun muziek bezig zijn. Beiden componeren liederen, soms op teksten van andere gevangenen, soms op die van bekende gedichten.
Als Rosebery op een gegeven moment een koorarrangement maakt van het Joodse lied ‘Tsen brider’ (Tien broers), geeft hij zijn vriend de opdracht om het na zijn dood te zingen. En dat is het moment waarop Kulisiewicz besluit om alle kampliederen en -poëzie te gaan verzamelen.
Van wat nu volgt zou je zo een speelfilm als Polanski’s The Pianist kunnen maken. Juist daarom ook is Geheugen, zing zo’n bijzonder boek.
Een hoogtepunt wordt bereikt vlak voordat Rosebery in 1942 naar de gaskamer in Auschwitz wordt gedeporteerd en het koor zijn ‘Joods dodenlied’ uitvoert. Het levert een ijzingwekkende scène op, waarin alle Joodse zangers vol ontzag naar hun magische dirigent kijken en zijn lied zingen alsof dat het laatste is wat ze in hun leven zullen doen. Dat is het ook bijna, want de SS stormt de barak binnen en slaat erop los. Als enige aanwezige niet-Jood beseft Kulisiewicz dan dat het lied een wanhoopskreet is, „een klaaglied gemaakt door een van hen voor hen allen.” En vanaf dat moment gaat hij nog fanatieker liederen en gedichten van zijn medegevangenen verzamelen.
Bij gebrek aan papier leert hij ze uit het hoofd. Na de oorlog zal hij ze in een lazaret half ijlend dicteren aan een verpleegster.
Tot aan zijn dood in 1982 zal Kulisiewicz zijn missie voortzetten. Het kamp is zijn obsessie en trauma geworden. Een normaal leven zit er niet meer in. Die verzamelde liederen houdt hij in leven door zelf weer op te gaan treden, in West-Duitsland, Italië en uiteindelijk ook in de VS waar hij er het meeste begrip voor vindt. Alsof hij op die manier zijn kampvrienden in leven kan houden.
In Polen wil niemand aan de verschrikkingen van de oorlog herinnerd worden. Het is dan ook door puur toeval dat Kulisiewicz’ enorme collectie van 820 liederen, 2000 gedichten en duizenden pamfletten, kaarten, rapporten, tekeningen en bandopnames met getuigenissen van kampoverlevenden in 1989 in het net opgerichte United States Holocaust Museum belanden en worden behoed voor verpietering.
Op een oktobernacht in 1942 beëindigden SS-bewakers in concentratiekamp Sachsenhausen met geweld een repetitie van een geheim Joods koor. Het gezelschap componeerde symfonieën, arrangeerde muziekstukken en trad regelmatig op. Muziek stelde hen in staat hun menselijkheid te behouden in meedogenloze omstandigheden. Velen in de groep overleefden die nacht niet, anderen werden een paar weken later gedeporteerd. Hun verhaal leeft voort dankzij Aleksander Kulisiewicz, een Poolse nationalist en amateurmuzikant die uitgroeide tot de bewaker van muziek en cultuur uit de concentratiekampen. Op basis van verhalen, getuigenissen en uitgebreid archiefonderzoek vertelt Geheugen, zing zijn wonderlijke verhaal.
ISBN | 9789400406841 |
---|---|
Aantal pagina's | 304 |
Datum van verschijning | 20250116 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 137 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 27 mm |