Groeten aan Amsterdam
Beschadigde personages die hun conflicten in zichzelf uitvechten, die twijfelen en wanhopen en schelden, zo heeft schrijfster Brigitte Reimann (1933-1973) ze het liefst. Echte mensen, geïnspireerd op de arbeiders uit de bruinkoolwinning met wie ze samenwoont en -werkt. Dat botst met de heersende socialistische literatuuropvattingen van haar Heimat, de DDR; kunst moet een rooskleurig wereldbeeld uitdragen, tragiek is uit den boze. „Alsof je bij ons alleen innerlijk gezonde, onbelaste, stralend optimistische mensen hebt!” schrijft ze gefrustreerd aan haar vriendin Irmgard (‘Irmi’) Weinhofen, die met haar man naar het kapitalistische Nederland is gevlucht.
Uitgebreid vertelt Reimann haar over de redacteuren en critici die dicteren wat ze wel en niet mag schrijven, die haar financieel in hun macht hebben en die waarschijnlijk zelf nooit in de bouw hebben gewerkt, anders zouden ze niet zo verbaasd en verontwaardigd zijn dat arbeiders weleens woorden als ‘klote’ gebruiken. „Voortdurend geef je aanstoot”, klaagt ze in haar brief. „Maar als je bij de waarheid wilt blijven moet je bepaalde dingen nou eenmaal zo onbarmhartig, realistisch en cru zeggen als ze in werkelijkheid zijn.”
Het tekent Reimanns groeiende twijfel aan het systeem waarin ze thuis is. In de brieven aan Weinhofen, opgenomen in het Privé-domeindeel Groeten aan Amsterdam. Correspondentie met Irmgard Weinhofen 1956-1973 formuleert ze het scherp, ondanks de meelezende ogen van de Stasi: „Je kunt de revolutie nog zo vaak vol vuur vanaf de tribune verkondigen – in het leven van alledag komt dat tegenwoordig […] bijna komisch over.” De aanvankelijk overtuigde socialist Reimann constateert een steeds diepere kloof tussen haar idealen en die van de Partij. Ze wil zichzelf niet verloochenen, voor haar is schrijven ook een gewetenszaak, noteert ze in een brief aan Weinhofen en haar geweten „zendt nu alarmsignalen uit”.
Radicale oprechtheid
Dat schrijven voor Reimann een kwestie van radicale oprechtheid is, is voelbaar aan de mensen over wie ze schrijft. Naast verschillende verhalen en hoorspelen over DDR-inwoners die worstelen met hun idealen, breekt ze in 1963 door met de bestseller Die Geschwister, waarvan het ongecensureerde manuscript bewaard bleef en later in volledige vorm werd uitgebracht (in 2023 in vertaling). In dit boek verzet een jonge socialist zich tegen de vluchtplannen van haar broer, terwijl ook haar eigen geloof in de republiek wankelt. Het is een wonder dat het boek überhaupt in de DDR mag verschijnen en dat Reimann ondanks haar kritische blik tot cultschrijver uit kan groeien. Ook in haar latere dagboeken, brieven en proza spreken stemmen die enthousiast zijn maar scherp oordelen, vertwijfeld maar strijdvaardig.
En wie de brieven van Reimann en Weinhofen leest komt er gauw genoeg achter dat niet alleen de personages waarover Reimann schrijft, maar zijzelf in het bijzonder de levenslust, de emotionele en intellectuele verscheurdheid en het meerdimensionale temperament vertolkt. De correspondentie levert intieme portretten op: twee vrouwen die tussen huwelijken, affaires, financiële uitzichtloosheid, depressies en beginnende carrières elkaar hun diepste dagelijksheden toevertrouwen. Op vijftien- en zeventienjarige leeftijd leren ze elkaar kennen in Burg, het Oost-Duitse stadje waar ze opgroeien, en zeven jaar later begint hun briefwisseling, die zal duren totdat Reimann in 1973 op 39-jarige leeftijd aan uitgezaaide borstkanker overlijdt. Weinhofens emigratie naar Amsterdam geeft de brieven een nog urgenter karakter: de verschillen tussen Reimanns leven en het kapitalistische westen kunnen vaak niet groter zijn, maar al schrijvend doen de vrouwen verwoede pogingen de afstand te overbruggen. Soms lijkt juist in de afstand de nabijheid te bestaan: zonder schroom storten ze hun hart uit, haast dagboekachtig nemen ze elkaar in vertrouwen.
Haat en trots
In Reimanns brieven voert haar „vervloekte, geliefde werk” de boventoon. Ze klaagt over hoorspelen, scenario’s, korte verhalen en romans die niet lukken, maar roemt haar beroep als plek om standpunten te kunnen verdedigen, onderzoeken en bediscussiëren. Het ene moment zit ze wekenlang verwoed te schrijven en moet alles daarvoor wijken, een ander moment verafschuwt ze de plannen waarmee ze zichzelf opzadelt. „Ik heb alles weggegooid, was twee weken ongelukkig en dacht dat ik niet meer kon schrijven en was af en toe in de stemming om de gaskraan open te zetten.” Ze hekelt haar bekendheid, maar kan ook niet zonder de lezingen, interviews, commissies, congressen en feestjes. Achter haar schrijfmachine lijkt ze uiteindelijk toch het meest thuis. „In je boeken vind ik je ziel terug”, schrijft Weinhofen, van wie ook een selectie brieven aan Reimann opgenomen werd.
Reimanns levensdrift beukt door alles heen, dat maakt deze verzameling brieven tot zo’n energiek en dynamisch archief. Wetend dat ze niet oud zal worden, en in haar laatste brieven zichtbaar aftakelend en lijdend, voel je in Reimanns taal een opvallende honger naar ervaringen en gevoelens toelaten, risico’s nemen. Haar brieven spetteren van vrolijkheid en dan weer van diep in de put zitten – wat gek genoeg vaak net zo geanimeerd aandoet. Ze deinst er niet voor terug ruzie te maken met mensen die haar plannen dwarsbomen, en giftig is ze als de censuur haar voor de voeten loopt: „Ik vind het walgelijk als anderen me mijn verantwoordelijkheid willen ontnemen en me onmondig verklaren”. Ze wil gezien en gelezen worden: „Een schrijver zonder lezers is als het ware dood”. En zelfs op haar sterfbed is ze niet klein te krijgen: „Als ik lach hoor ik dat het overdreven klinkt. Je begrijpt dat alles wat ik nu zeg en doe een tikkeltje te levendig is.”
Haast achteloos lift een door de vrouwen heel helder gedocumenteerd tijdsbeeld mee: de boeken en platen die ze elkaar opsturen, het geklaag over de huizenmarkt, het voor hen totaal vanzelfsprekende seksisme („Over het algemeen verdient een arbeider hier gemiddeld 100 tot 125 hfl. per week”, schrijft Weinhofen in 1965 vanuit Amsterdam, „vrouwen natuurlijk een derde minder, ook als ze hetzelfde werk doen”). De appendix van dit Privé-domein geeft een uitgebreide historische context, die soms wel wat studiekost-achtig aandoet. Geregeld worden details gegeven die het heen en weer bladeren niet helemaal waard zijn.
Maar soms wil je zulke details ook niet missen, want waarom mocht Reimann de woorden city en cowboy niet in haar publicaties opnemen? En werd haar verhaal over de liefde tussen een getrouwde man en een jong meisje echt afgewezen omdat het „ziekelijk erotisch” was? De maatschappelijke omstandigheden die uit de noten blijken, maken de brieven uiteindelijk des te beklemmender. Met hun briefwisseling laten Reimann en Weinhofen de spagaat zien van literatuur in gewetensnood, en van een levensvriendschap die zich daarin probeert staande te houden. Dichter bij schrijverschap in de DDR kom je niet.
‘Een vriendin als jij mis ik nu heel erg,’ schreef Brigitte Reimann in 1969 aan Irmgard Weinhofen, die sinds haar huwelijk met een Nederlander in het verre Amsterdam woonde. De brieven die ze elkaar sturen getuigen van een bijzonder hechte vriendschap. Privézaken, roddels, cultuurpolitiek, literatuur, de verschillen tussen Nederland en de DDR: alles komt aan de orde. Als Brigitte door kanker wordt getroffen en nauwelijks meer kan schrijven, houden vrienden Irmgard op de hoogte van Brigittes ziekbed.
Deze correspondentie, in de mooie vertaling van Elly Schippers, geeft een indringend en ontroerend beeld van een literaire ster uit de DDR, wier levenslust en schrijftalent ondanks haar vroege dood nog lang nagloeien.
'Wie iets over moed en bevlogenheid te weten wil komen, moet Reimann lezen. Ze was een icoon – een pionier van de bevrijding van de vrouw.' – Die Zeit
ISBN | 9789029550932 |
---|---|
Aantal pagina's | 336 |
Datum van verschijning | 20240822 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 116 mm |
Hoogte | 194 mm |
Dikte | 20 mm |