Sebastiaans neus
Ach, de jeugdliefde! Natuurlijk heeft Sebastiaan Welsend, die gekend. Ze heette Henriëtte Clinger, maar stond erop Henri genoemd te worden. Kinderen waren ze nog en ze scholen voor de wereld in de geïmproviseerde bibliotheek van een zekere Perelman. En als zij – rode krullen, dat spreekt – thuis pianospeelde stond Sebastiaan buiten tussen de struiken te spieken en luisteren. Maar hij bleef langer kind dan zij, dus tegen de tijd dat Sebastiaan tot enige mate van erotische wasdom kwam, had zij al een opdringerige pianoleraar, een abortus en enkele trips in de jaren-zestigbetekenis van het woord achter de kiezen.
Die kennis krijgen we mondjesmaat toegediend, want Sebastiaans neus, de tiende roman van Allard Schröder is een terugblikboek. Na een decennialang geruisloos verlopen dienstverband bij een bank is Sebastiaan Welsend vlak voor zijn zestigste ontslagen. Hij heeft een vervelende vrouw en een volwassen zoon voor wie hij zich amper interesseert. Op een chic etentje valt hij buiten de slanke, jonge en gebruinde groep: ‘Bestraffend stuiterde hun lach van zijn buikje terug.’ Inderdaad droomde Welsend op dat moment weg bij de herinnering aan Henri. Wat hij ontdekt: elke keer dat hij een sigaret opsteekt komen er, très Proust, herinneringen op gang. ‘De roker wekte de melancholicus in de ironicus, om zich gezamenlijk willig en weemoedig in de gouden zomers van hun jeugd te laten wegzakken.’ Het gegeven wordt door Schröder vervolgens zo vaak aangeroepen dat hij zijn eigen idee lijkt te willen parodiëren.
Zo gaat hij in zijn herinneringen op zoek naar Henri en daarna ook in het echte leven, zeker nadat een gezwel in de hersenen hem met een vrijwel volledig geheugenverlies heeft opgezadeld. Zo belandt hij in het Amerikaanse gehucht Prosperity en worden de contouren van Henri’s bestaan geleidelijk duidelijk. Tegen het einde van de roman krijgt Welsend, als door God op het juiste moment gezonden, toch weer een rol in haar bestaan. Daarbij kijkt Schröder niet op een toevalligheid meer of minder. Hij is het soort schrijver die het realisme met graagte laat sneuvelen voor een plotseling sterfgeval, een synchrone droom of een spiegeleffect. En een bij wie een goed gecomponeerde zin vóór het tempo van de vertelling lijkt te gaan.
Droom en daad
Schröder is een ernstig auteur en we worden dan ook in droom en daad door bossen en langs stilstaand water geleid. Duistere klanken stromen uit de piano. Maar voor een schrijver die verzot is op het sublieme, schrijft hij licht en geestig over de profane kanten van het bestaan op leeftijd. Neem een bedscène van Sebastiaan met een zekere Victoria (kort ‘Tory’, zie de parallel met Henriette/Henri). Die bestaat uit brokjes conversatie als: ‘Ja, vroeger kon ik dat best, toen legde ik mijn benen in mijn nek. O, zou je dat nog wel eens willen zien? Au. Sorry, mijn borst zit knel. Ja, hoger. Hoger. Nee, lager. Ik ga wel op mijn rug liggen als je wat opschuift. O, wil je dat?’
In weerwil van de volgens hemzelf afstotende neus uit de titel belandt Welsend met vele vrouwen in bed, zonder daar nu heel erg zijn best voor te hoeven doen. Veel schrijfvreugde spreekt ook uit een lange Marsman-pastiche wanneer Welsend in Prosperity aan Holland denkt, afgemaakt met een snufje Bloem (‘domweg gelukkig’ keek Welsend naar het plafond van zijn hotelkamer).
Het is leuk, maar wat is Sebastiaans neus méér dan een uitstekend geschreven roman over een man die zich, zoals duizenden voorgangers in de literatuur, vastklampt aan een jeugdliefde? Toch vooral een roman over de herinnering. Die was volgens Cees Nootboom in de beroemde derde zin van Rituelen ‘een hond die gaat liggen waar hij wil’ en met die onverschilligheid van het geheugen heeft Welsend veel te stellen. Dat hij Henri slechts bij brokjes uit zijn verleden kan vissen frustreert hem vanaf de aanvang van het verhaal en dan moet zijn fase van volledig geheugenverlies nog komen. Door dit hele boek klinkt de treurige constatering dat in de liefde de werkelijkheid het toch niet haalt bij de herinnering – of bij de verbeelding, want die twee zijn amper van elkaar te onderscheiden.
Bij vlagen roept Schröder het door associaties en dissociaties gestuurde mechanisme van herinneringen en bijna-herinneringen schitterend op. Bijvoorbeeld wanneer hij door een boekenuitlener in Amerika plotseling wordt teruggevoerd naar de bibliotheek waar hij ooit met Henri zat. ‘Welsends geest wiekte weg, een ongewis verleden in. Als kind stond hij in een ruimte vol zwartgerugde boeken, achter in het vertrek was een schijnsel dat het gezicht en de misvormde rug van een boekenuitlener verlichtte, waarvan de schaduw hoog achter hem oprees […] Hij had de jonge Welsend geen angst ingeboezemd, integendeel de boeken die de gebochelde in zijn rug had verborgen, resoneerden als een koor na in het hoofd van de jonge Sebastiaan. De zang was nog altijd niet uitgewerkt, want in Welsends hoofd brak de muur waarachter de geschiedenis van de gebochelde zich had verdrongen.’
En, bijna nog mooier: ‘Een kast vol zwarte ruggen viel over hem heen, hij moest zich vastgrijpen om niet te bezwijken, en in hun val openden ze zich en hun inhoud fladderde in flarden om hem heen. Zijn hoofd was te klein om alles te bevatten wat hij ooit als kind had gelezen, verspreidde zich vrij door zijn lichaam om zich er opnieuw te vestigen. Luiken gingen open, licht plonsde naar binnen en verjoeg de schaduwen.’ Voor beelden als dit lees je een roman als Sebastiaans neus: de momenten waarop de literatuur in een grote golf je lichaam binnenklatert en zich tot in de verste hoeken vastzet.
Het is de sigarettenrook die hem terugvoert naar zijn jeugd en zijn toenmalige geliefde Henriëtte, die zich Henri noemde. De sensatie is zo sterk dat hij door onbekende krachten gedreven naar haar op zoek gaat. Op deze reis terug in de tijd wordt hem duidelijk waarom zijn liefde van begin af aan een onmogelijke was.
In Sebastiaans neus toont Allard Schröder een staalkaart van zijn kunnen. Het duivelse plezier waarmee hij klassieke en minder klassieke bronnen verweeft, spat van de pagina’s.
‘Gulzig zoog hij rook naar binnen en wachtte tot die zich reinigend in hem verspreidde, het was alsof hij een oude, nog altijd willige liefde in de armen sloot, die hij veel te lang had verwaarloosd.’
ISBN | 9789023496687 |
---|---|
Aantal pagina's | 448 |
Datum van verschijning | 20160203 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 146 mm |
Hoogte | 223 mm |
Dikte | 41 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres