Tulpenwodka
Alleen samen krijgen we corona
Astrid Lampe Met spetterende en opspattende regels gaat deze dichteres een ontstellende werkelijkheid te lijf, die alledaags is geworden. Ze beschrijft wat een lockdown aanricht op menselijk niveau – in en om het huis en in het hoofd.
‘Goedenavond. Ik … wij … we staan hier vanavond met een eh … met een somber gemoed. En ik denk dat veel mensen die nu zitten te kijken, dat ook precies zo zullen voelen.”
Zegt Rutte hier dat mensen die begin december zitten te kijken naar de persconferentie die de huidige lockdown inluidde, ook voelen dat hij daar staat met een eh … met een somber gemoed? Doet hij nu echt aanspraak op het medeleven van de tv-kijker?
De stilte die Rutte in de openingszin laat vallen tussen ‘ik’ en ‘wij’ vormt een intrigerende breuk. Het haast verontschuldigende handgebaar naar een ‘wij’, die voor de kijker buiten beeld blijft, doet vermoeden dat hij de zin niet met ‘ik’ had willen beginnen. Maar als wie of wat staat hij daar dan wel?
‘Alleen samen krijgen we corona’ lees ik op de achtergrond, tot aan de schoudervulling van Rutte. Er wordt in de coronamaatregelencampagne veel aanspraak gemaakt op een wij-gevoel. Maar hoe zit het met het ik-gevoel? Hoe ziet dat eruit in een tijd waarin we ons voortdurend bewust moeten zijn van (de afstand tot) elkaar?
In haar tiende dichtbundel Tulpenwodka gaat Astrid Lampe (1955) met spetterende en opspattende regels een ontstellende werkelijkheid te lijf, die inmiddels alledaags is geworden. Niet eerder las ik een bundel die zo onomwonden weergeeft wat een lockdown aanricht op menselijk niveau – in en om het huis en in het hoofd. Zelfs een familie-uitje op een speelveld wordt beheerst door maatregelen:
krijtcirkels in het gras
dicteren het speelveld
wie een huishouden vormt strijkt neer
de vonk springt over en de ranja gaat rond
kijk omhoog sammy
Gezinsleden, die toch al dag in dag uit op elkaars lip zitten, dienen binnen een getekende cirkel op het gras te blijven en, zoals in het tot optimisme aansporende oude lied van Ramses Shaffy ‘Sammy’ (‘hoog Sammy kijk omhoog Sammy want daar is de blauwe lucht’), de moed erin te houden. Zie het dan nog maar eens gezellig te houden:
woede stort zich
vanaf grote hoogte omlaag
ruimt in dit beekdal de augiasstal
De frustratie om alle inperkingen is te groot voor een huishouden, te weerspannig voor een gezellig samenzijn. De blik omhoog leidt tot een woede die zich niet laat beheersen en valt samen met een (ingebeelde?) stortbui die hevig is als in de Griekse mythe waarin de smerige stallen van koning Augias worden schoongespoeld door omgeleide rivieren. Het verlangen naar een overstroming die alle dreiging en chaos wegspoelt, wordt hiermee invoelbaar gemaakt.
wij raken bedreven
in het kussen met een
hygiënestation ertussen school ik
de gele hesjes om
De taal raakt meer en meer op dreef en springt van de hak op de tak, als in een hoofd waarin de paniek toeslaat of het overzicht zoekraakt. De strofen eindigen abrupt na een lidwoord, halverwege een observatie. Ook inhoudelijk ontspoort de helderheid en komt een gedachtegang uit een complottheorie aan de oppervlakte: we knippen en plakken de pijn die het geeft een ander land te zijn
de maanmannetjes
zijn onder ons
het virus is de steeds weer nieuwe messias het
volgende standbeeld dat we gaan slopen tot
goudkoorts omsmelten
Ik denk dat hier staat: het virus wordt aanbeden en daarmee te serieus genomen. Maar ik weet het niet zeker. Lampe speelt een geraffineerd spel met wie er aan het woord is. Haar ‘ik’ is dan ook, zoals ze in het openingsgedicht vermeldt, ‘een tere vaas’. Wie zij aan het woord laat, verwoordt niet per se haar gedachten. In een tijd waarin we van overheidswege rekening moeten houden met elkaar, komen we ook met elkaars denkbeelden in aanraking – inclusief die van maanmannetjes en messiassen. En wat is het verschil tussen deze figuren? impliceert Lampe.
Hoekbank
Kalm blijven in een lockdown is een onmogelijke opgave, blijkt onder meer uit een gedicht waarin het wassende water zich herinnert dat we eens onbezonnen uit surfen gingen: ‘het wassende water heugt zich ons surfgedrag/ en dat van de woestijnvaders [...] het huis een hub/ een draaideur voor huisraad/ getijdenwerking en nieuwe routines// ik torn een naad los en/ het meubel valt in stukken uiteen/ ik pas een zin in en/ de hoekbank hapt en knarsetandt in het saharazand [...]’
Het ik is sterk aanwezig, maar van weinig betekenis in het grote geheel. Wanneer de ‘ik’ een klein gebaar maakt, lijkt de wereld om haar heen in te storten. Mooi is hoe het zand van de woestijnvaders dwars door tijd en ruimte zich een weg baant in de woonkamer. Lampe laat zien dat de crisis waarin wij ons bevinden niet uniek is in de geschiedenis.
Als de dichteres iets niet doet is het geruststellen. Haar zinnen, die verzachtende voegwoorden als ‘maar’ en ‘hoewel’ pertinent links laten liggen, ondersteunen deze benadering. Ze laat de lezer, net als in eerdere bundels, graag bungelen en zelf zoeken naar samenhang.
Haar gedichten reflecteren in die zin de onzekerheid waarin we leven. Juist in deze tijd, waarin niemand die onzekerheid kan ontkennen, lijken haar gedichten meer dan ooit een schot in de roos: nu we weten dat we nergens heen kunnen, krijgt haar taal die – ook in eerdere bundels – alle kanten op kan schieten extra lading. Het is een manier om niet alleen aan de benauwende werkelijkheid te ontsnappen maar om deze te overstijgen.
Serieus genomen
Rutte zou er goed aan doen bij een volgende persconferentie Astrid Lampe aan het woord te laten, wanneer hij iemand nodig heeft om zijn „ingewikkelde” boodschap van achtergrond te voorzien. Dan zouden de mensen die thuis zitten te kijken zich wel eens serieus genomen kunnen voelen, al was het maar door te erkennen dat er soms niets te begrijpen valt. Vanuit die houding kan er uit een oude wereld een nieuwe wereld ontstaan:
nu het virus viral gaat wordt kleding
thuis losjes gedragen sprinkhaanplagen
glijden als koud zweet langs de yogamat af
in een onlinesessie offeren rupsen in processie hun
brandharen aan de vloeibare aardkern het kokende
binnenste het stromende stroperige magma van ja ja
gaia
07-01-2022 Maria Barnas
Gaia dringt zich als muze op. Wat is wijs. In tijden van lockdown de crisis louterend aanwenden. Regenwormen gaan in diapauze. Beren wagen zich in de stad, zo goed als uitgestorven. Ze lopen er snuffelstage en halen er kliko’s omver. De rasartiest lijdt, graaft zich in. De honger naar publiek knalt tegen de spatschermen op.
De ratrace gaat nimmer on hold. De escaperoom is vanwege corona gesloten.
Intelligent uit de lockdown. Nieuwe routines. We winnen alcohol terug uit de handgel van het voedselpakket. Gaia dringt zich als muze op. Nagels met rouwrandjes. Poëzie met de billen bloot.
ISBN | 9789021436920 |
---|---|
Aantal pagina's | 80 |
Datum van verschijning | 20211116 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 210 mm |
Dikte | 9 mm |