Vijf vrolijke verhalen
In zijn zelfkritiek is Adriaan van Dis het sterkst
Adriaan van Dis Deze verhalenbundel geeft een bescheiden, maar fraaie staalkaart van Van Dis’ oeuvre. Het sterkst zijn de spoortjes zelfkritiek van de schrijver die de lelijkheid mooi wil maken.
Dat Vijf vrolijke verhalen een soort jubileumboek is, om veertig jaar schrijverschap te markeren, wordt door de inhoud ondersteund. De verhalen geven een bescheiden, maar fraaie staalkaart van het werk van Adriaan van Dis (1946), van zijn identiteiten en stijlen. En van zijn ‘vrolijkheid’.
We zien de maatschappijcriticus uit KliFi en De wandelaar, we zien de jongen die opgroeide in het Noord-Hollandse Bergen, de zoon van een vader over wie nog Indische schaduwen hangen (zie Indische duinen, Nathan Sid), zoon van een straffe, bijgelovige moeder (Ik kom terug), maar we zien ook de avontuurlijke reisschrijver, die zich toch onvrij voelt. We lezen gevoelige en krachtige beelden, milde spot, melancholie en lyriek.
En ook een vleugje koketterie: het eerste verhaal is wat dat betreft geen geweldige binnenkomer. ‘Gutmensch’ gaat over een echtpaar dat een ‘couscousavond’ organiseert voor de plaatselijke asielzoekers. Van Dis noteert met lichte spot, en niet zonder mededogen: ‘De buurtsuper verkocht alleen maar lamsworstjes. En munt? Gedroogd in een potje, niet vers. Bij de kassa wisten ze niet wat okra was.’ Het verhaal kent fijne momenten (zoals de plat-Hollandse vrouw van groenteboer Hassan, die culturele clichés leuk kielhaalt), maar als geheel was het bijtend geweest als we twintig jaar geleden hadden geleefd. Nu voelt het perspectief van die welwillende ‘gutmensch’ als overbekend, een tikje belegen satire, iets te gemakkelijke tragikomedie.
De ‘rol’ van schrijver
De thematiek gaat Van Dis wel aan het hart – en de zelfreflectie die past bij zijn positie van buitenstaander-die-iets-wil-doen, komt in het verhaal ‘De Zwitser’ mooi pijnlijk aan de oppervlakte. Een man reist door een Arabische woestijn in oorlog, in het kielzog van journalisten: ‘Hun camera’s hongerden naar beelden van opgezwollen kinderbuiken, verlaten dorpen.’ Zelf heeft hij de ‘rol’ van schrijver, zogenaamd uit Zwitserland, zogenaamd neutraal. Maar wat wil zo’n schrijver met die oorlog, is de vraag. Ermee aan de haal gaan? ‘Hoe lelijker de werkelijkheid, hoe poëtischer de zinnen’, moet hij erkennen. Au.
De zelfkritiek in dat verhaal vormt een mooi duo met het autobiografisch getinte ‘Pannenman’, waarin een jongen zijn vader opzoekt in een psychiatrische inrichting. In de keuken ontmoet hij er een man die in de afwas zijn levenstaak ziet: ‘je moet het leven laten glimmen’. De jongen komt bij hem terug om ‘een emmertje moed [te] halen’.
In zulke gemaniëreerde formuleringen zie je dat er een schrijver overheen is gegaan – wat eerst stoort, maar uiteindelijk de kracht van het verhaal is, omdat het ook de (zelfbewuste) zwakte toont van de schrijver. Hij houdt van móói – en fluft de werkelijkheid op, soms iets te veel. ‘Je wilt de deftigheid verkennen. De reiziger en niet de vluchteling’, staat, scherp, in de mooie evocatie ‘Vlagduin’.
Met de poëtische taal daar contrasteert het (te) lange verhaal ‘De rat van Arras’, dat Van Dis al in 1986 schreef. Thematisch is de parabel over een Indisch kampsyndroom passend, stilistisch niet. Dat trekt de bundel toch uit het lood: hier zie je hoezeer Van Dis mettertijd beter is gaan schrijven.
26-11-2021 Thomas de Veen
ISBN | 9789025472368 |
---|---|
Aantal pagina's | 160 |
Datum van verschijning | 20211103 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 131 mm |
Hoogte | 206 mm |
Dikte | 19 mm |