Waagstukken
Charlotte van den Broeck Het nieuwe boek van Charlotte van den Broeck gaan over gebouwen waarvan de architecten zelfmoord pleegden in of omwille van hun schepping.
Het begint met een spiksplinternieuw zwembad dat tien miljoen euro kostte en na de opening vooral gesloten bleef. In dat zwembad, gelegen in het Vlaamse Turnhout en ankerpunt in de jeugd van de Vlaamse dichter Charlotte van den Broeck (1991), verloor een vriendin van de auteur een stuk hoofdhuid nadat haar paardenstaart in het afzuigsysteem verstrikt raakte, en raakte haar broer een lap huid van zijn knie en onderbeen kwijt toen hij aan een rand van de waterglijbaan bleef haken.
Na menig mankement gaat het zwembad eerst ‘voorlopig definitief’ dicht, en dan ‘definitief’. Geleidelijk voert Van den Broeck je van het zwembad vandaan: naar dubieuze gemeentepolitiek (de burgemeester zegt niet méér dan dat het zwembad sluit dankzij ‘storingen in de technische installatie, omwille van de problematiek’), naar steekpenningen, naar haar eigen zelftwijfel. Het zwembad dient als opmaat naar kunstbespiegelingen van David Hockney, het verzameld werk van Charles Darwin, en pubers die zo jong niet meer zijn.
Waagstukken bevat dertien essays over gebouwen waar, of omwille waarvan, de architecten zelfmoord pleegden: elk gebouw is ‘plaats delict van falen’. De vraag die achter de vertellingen schuilt: wanneer wordt een fout in het kunstenaarschap zo groot dat het leven zelf een mislukking wordt? Hoever is iemand bereid te gaan voor het meesterstuk, en wat is ervoor nodig om middelmatigheid te ontstijgen?
Totale mislukking
Van den Broeck neemt de lezer moeiteloos mee in haar fascinatie. Haar persoonlijke vragen, over het nastreven van perfectie, de kwetsbaarheid van kunst en de angst van het presenteren aan een publiek, lekken de hoofdstukken in als tocht door een slecht gesloten raam. Successen worden uitgemeten, mislukkingen verstopt – maar architecten leveren hun werk en plein public en voor de lange termijn. Het is voor een architect dan ook onmogelijk zijn falen te verbloemen. Op kleinere schaal geldt dat ook voor schrijvers. Die spanning dreef Van den Broeck tot dit boek.
In een brief werpt ze de vraag op of ze in de zelfmoord van de architecten naar ‘afgoden, voorgangers’ zoekt die haar aanmoedigen ook zelf het leven te beëindigen, wanneer ‘de totale mislukking mij zal treffen.’ ‘Ben je bang dat ik het te ver laat komen?’, voegt ze er omineus aan toe.
Met Waagstukken verlaat Van den Broeck voor het eerst het domein van de poëzie. Ze is een meesterlijk verteller en reconstrueert met de precisie van een onderzoeksjournalist welke kosten rond 1915 zijn gemaakt voor de grassoorten en veengronden van een golfbaan in Philadelphia. Even grondig is ze als ze de sneeuwval in het Washington van 1922 in kaart brengt en becijfert tot welk gewicht per vierkante meter dit leidde op daken. Zo herleidt ze hoe dit witte gewicht tientallen mensen fataal werd.
Nouveau riche
Van den Broeck begint dichtbij en waaiert dan uit over de wereld, van Wenen tot Washington. Het hoofdstuk over een kromgetrokken kerktoren – ‘alsof hij voorbijgangers wil begroeten met een buiging’ – in het Franse Verchin gaat vooral over de clash tussen dorp en stad; te midden van de dorpsbewoners is de schrijfster de representant van een tijd die de hunne niet meer is. Jonge mensen willen alles snel-snel – de schuld van de moderniteit, krijgt Van den Broeck te verstaan. De kerktoren vertelt het verhaal van mensen die uit de tijd zijn gegroeid.
Zo is architectuur, in architect-termen, steeds een voorportaal van een groter verhaal. Zo gaat het hoofdstuk over de Weense staatsopera niet over de bouw van de opera, maar over de opkomst van een nieuwe burgerij, de nouveau riche, over Wenen als metropool-in-wording onder Frans Jozef I.
Waagstukken is geen boek over architectuur – de eerste architecturale details tref je de facto pas op pagina 56; en die zijn voor de leek vooral een onderbreking van waar het Van den Broeck om te doen is. Waagstukken biedt de dertien gefaalde architecten alsnog een monument. Met haar ragfijne zinnen legt Van den Broeck poëzie in mislukking.
Van den Broeck reisde de afgelopen jaren deze architecten en hun noodlot na. In een tocht langs hun laatste bouwwerken onderzoekt ze het verband tussen persoonlijk en publiekelijk falen, tussen het belang van de openbare ruimte en de autoriteit van de (doorgaans mannelijke) architecten. En natuurlijk is er een verband tussen bouwen en schrijven – want is niet alle scheppen een vorm van waaghalzerij?
Over kerken, zwembaden en theaters, postkantoren, bibliotheken en villa’s, musea, kazernes en kinetische windsculpturen; op plekken als Turnhout, Oostende en Verchin, Rome, Napels en Wenen, Schotland, Malta en de Verenigde Staten; van architecten als Gaston Eysselinck, Eduard van der Nüll en Francesco Borromini, Lamont Young, Reginald Wycliffe Geare en George Arthur Crump.
ISBN | 9789029539661 |
---|---|
Aantal pagina's | 272 |
Datum van verschijning | 20191001 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 25 mm |