Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost
Als Gerrit de Veer niet zo leep was geweest om in 1596 en 1597 een dagboek bij te houden, dan zou geen mens meer weten wie hij was. En áls De Veer dat dagboek niet had bijgehouden, dan zou ook het lot van vele anderen onbekend zijn geweest. Want dankzij zijn schrijven kunnen we ons al eeuwenlang een beeld vormen van hoe het voor zeevaarder Willem Barentsz en zijn bemanning was om noodgedwongen te overwinteren in een in allerijl in elkaar getimmerd huis op het arctische Nova Zembla. De Veers zogeheten Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort, kort na de tocht gepubliceerd, staat aan de basis van de vele boeken, toneelstukken, films (die met de schommelende activiste Doutzen Kroes bijvoorbeeld) en de schoolplaten (van Isings) die sindsdien over de gestrande tocht zijn verschenen.
Gerrit de Veer en Willem Barentsz, die namen zullen de meeste mensen nog wel iets zeggen. En ook de naam Jacob van Heemskerck zal nog wel een belletje doen rinkelen. Maar behalve die drie zaten er nog veertien man op De Windhond, het schip waarmee werd getracht om via het noorden een doorgang naar India en China te vinden. Zeventien man in totaal dus, waarvan er vijf – onder wie Barentsz zelf – de reis en de overwintering niet overleefden. Een van de doden – ik baseer me nu even op een blog van de Historische Vereniging Noordoost-Friesland – was een naamloze man: hij overleed als ‘anonymus’ op 27 januari 1597, waarna de overige bibberende bemanningsleden een graf in de sneeuw en het ijs voor hem prepareerden. ‘Daer nae deden wy’, zoals De Veer het in zijn dagboek noteerde, ‘een maniere van een lijck-predikinghe met lesen ende Psalmen te singhen, ende ginghen alle tsamen mettet lijck uyt ende begroevent, ginghen daer nae binnen ende aten de vroo cost’. Koffie met cake zal het niet zijn geweest. Eerder poolvos. Wéér poolvos.
Eigen signatuur
De begraven man, want dat het een man was is wel zeker, is de verteller van dienst in de nieuwe roman van Donald Niedekker (1963). Niedekker is een schrijver die relatief laat zijn hoofd boven het maaiveld uitstak, maar die sinds een jaar of tien in een behoorlijk tempo romans aflevert met een geheel eigen signatuur; niet voor niks ontving hij vorig jaar nog de VUB Luc Bucquoye Prijs, een onderscheiding voor ‘eigenzinnige literatuur’. Een man die al ruim vierhonderd jaar in een ijsgraf ligt zijn zegje laten doen, ja, dat is wel echt des Niedekkers. Nog niet eens vanwege die dood, maar wel door de anonimiteit van de man, zijn allenigheid en de ontberingen die hij te verstouwen kreeg – bij leven óf bij dood. Want, o opwarming van de aarde, het ijs en de sneeuw rondom hem beginnen te smelten, zodat hij eindelijk de lippen weer van elkaar krijgt en de tong kan roeren. En dat doet hem deugd, want Niedekkers personages zijn nu eenmaal altij́d echte sprekers; mededeelzaam als Fidel Castro en liederlijk als een verliefde student in de nacht. ‘Zoals een ander voeten heeft die willen rennen of dansen, zoals een ander handen heeft die willen smeden of timmeren, zo wilde ik zingen, met mijn adem, stem, lippen, maar eigenlijk met heel mijn lichaam. Het maakte niet uit waarover, ik wou, ik moest zingen, zonder ophouden.’
Ondanks dat Niedekker in Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost nog net zo scheutig met de taal is als in eerdere boeken als Wolken &c (over een dolende dichter) en Zo zie je alles (over een voormalige potlodenslijper van de Ikea), daar ging hij dit keer óók gecontroleerder te werk, stak hij meer energie in wat een roman goed maakt in plaats van een paar handen vol lappen proza. De man, opnieuw een dichter, is opgenomen in afgemeten hoofdstukken, en in een roman die vooral stem, die identiteit wil geven aan die tot de verbeelding sprekende, Ötzi-achtige figuur in z’n eenpersoons ijscapsule. En het is prachtig geworden, in passages over de achtergrond en drijfveren van de dichter, waarin bijvoorbeeld het oude Amsterdam sfeervol uit de verf komt, maar toch vooral in de passages over de tijd op het schip en over de overwintering in het Behouden Huys.
Er zijn schrijvers die last hebben van horror vacui, die angst hebben voor de leegte. Voor Niedekkers dichter (ook voor deze), geldt het tegenovergestelde: het Niets is hun habitat, het haalt juist het beste in ze naar boven. Niet voor niets wordt de lezer op een bepaald moment gewezen op ‘uw door tijd en ruimte bevangen wereld’: het zijn dimensies die voor de dichter inderdaad niet lijken te bestaan.
Lyrische zelfexpressie
Behalve lyrische zelfexpressie biedt dit Waarachtige beschrijvingen ook een beeld van de manieren waarop mensen in verschillende tijden vat op de werkelijkheid probeerden te krijgen. Zo komt Petrus Plancius (1552-1622) regelmatig voorbij, de Vlaming die naast een vooraanstaand wetenschapper (hij was astronoom, cartograaf en geograaf) ook predikant was, en die dus voortdurend schipperde tussen rede en religie om de chaos van het leven te bezweren. ‘Als Petrus Plancius nadenkt’, lezen we, ‘is het bijna alsof God nadenkt.’ Nu de dichter is ontwaakt zijn er weer andere bezweringen in zwang, zoals er ook weer andere lacunes zijn. Waar een cartograaf een onbekende plek opvulde ‘met een titelcartouche, een windroos, een tekstblok, portretten van vermaarde geografen of met een detailkaart, een stadsplattegrond, een fantasiebeeld van het aardse paradijs’, daar drukken we nu andere feiten aan de kant om het ideaal waar we naar streven niet te laten verpesten. Niedekker is al een tijdje een interessante schrijver, iemand die aan weinig literaire middelen genoeg had (aan sociale interactie doet hij bijvoorbeeld nauwelijks) om je in de ban te houden. Maar hij groeit, hij ontwikkelt zich, met een roman die een echte roman is en die door niemand anders geschreven had kunnen worden. En om daar getuige van te zijn is opwindend.
ISBN | 9789083174402 |
---|---|
Aantal pagina's | 168 |
Datum van verschijning | 20211220 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 20 mm |