Chinatown
In het gedicht ‘Chinatown op zondag’ zegt een vader dat zijn kind maar eens normaal moet gaan doen: ‘je kunt niet met die gekte / aan de gang blijven’. Het depressieve kind, bij wie het perspectief ligt, laat zich dat niet zomaar zeggen, maar de vader is van zijn eigen gelijk overtuigd: ‘hij zegt jij gelooft te veel wat de witte mensen zeggen’. Het kind stapt uit de auto en zegt: ‘alleen de witte mensen geloven mij / als ik ze van jou vertel’.
In Chinatown, haar vierde bundel, door Alfred Schaffer vertaald, richt de Zuid-Afrikaanse dichter Ronelda S. Kamfer (1981) zich opnieuw op verstoorde familierelaties. Ze heeft weinig nodig om de barsten en ervaringskloven zichtbaar te maken, want daar zorgen de personages in haar gedichten zelf wel voor.
In het gedicht ‘dode link’ blijft de dichter na de dood van haar moeder opgescheept zitten met haar vader, die ‘onderbevelhebber’ genoemd wordt. Hij, ‘gewoon een / verdwaalde jongen zonder Peter Pan’, is alleen met zijn trots bezig en loopt rond, zoals het in een ander gedicht heet, ‘met het zelfvertrouwen / van een man die bijna alles kwijt was / maar de noodklok met één hand / heeft teruggezet’. De dode vrouw moest haar eisen daarentegen bijstellen. Daarvan kun je je wel een voorstelling maken als je het ontroerende Mammie (2017) las, Kamfers vorige dichtbundel. Haar moeder ging ‘bang dood / met een gebroken hart’ en de dichter raapte de scherven op om ze onder haar huid te begraven.
Uiteindelijk moest de moeder in het gedicht uit Chinatown genoegen nemen met ‘een hyperlink naar een pagina / die niet meer bestaat’, met als gevolg dat de dichter met de foutmelding blijft zitten. In het Afrikaanse origineel, dat telkens op de linkerpagina afgedrukt staat, klinkt het zo: ‘my ma het gesettle vir / ’n hyperlink van ’n page / wat nie meer bestaan nie / en nou sit ek met die error code’.
Chinatown is een bonte verzameling van errorcodes. Deze mensenlevens zitten er vol mee en dat komt door hun socialisatie. Iedereen is op zijn eigen manier gevormd door familie en relaties en ook de samenleving, media en cultuur in het algemeen oefenen hun invloed uit. Kamfers personages zijn of, beter nog, worden onophoudelijk getekend door het leven.
Dat kan in hele kleine dingen zitten. Neem bijvoorbeeld de situatie die in het gedicht ‘Powerade’ geschetst wordt: wanneer vader, de centrale figuur in China-town, de moeder van de dichter ophaalt bij het station en de trein te laat blijkt, klapt hij zijn stoel achterover en doet een dutje, terwijl de dichter zich zorgen maakt over waar ze is.
Grapjaspapa
Even veelzeggend is de confrontatie tussen vader en kind in ‘grapjaspapa’. Hij is geobsedeerd door gangsterfilms en dreigt zijn kind na een iets te gevatte opmerking (‘zo te zien houdt pa nogal / van die witte bullebakken’) in elkaar te slaan. Hij is in zijn mannelijkheid aangetast. De volgende dialoog ontspint zich:
toen vroeg hij of ik soms dacht dat hij gay was toen zei ik nee ik bedoel het patriarchaat toen zei hij o
Kamfer kapt hier het gedicht af en creëert zo een komisch effect, terwijl ik graag zou willen weten hoe het gesprek verder ging. Vallen beide personages uit hun rol en komt het tot een toenadering tussen vader en kind? IJdele hoop, aangezien de dichter keer op keer duidelijk maakt dat het vaker niet dan wel mogelijk is om los te komen van je programmering: ‘bedenk waar je vandaan komt / bedenk dat elke dag / zodat niemand je er ooit aan hoeft te herinneren’.
Let wel: dit geldt niet voor witte mensen. Voor hen gelden heel andere regels. De ‘witte progressieve vrienden’ van de dichter zeggen het n-woord. En in het bijtende gedicht ‘Rode Maagd’ moeten ‘hardcore witte meisjes’ het ontgelden: zij ‘dragen vroeg of laat de pakken van hun vader of opa / het begint met de eerste pixie cut / en de radicalisering van hun / eetgewoontes / de Hannah Arendt- / Plath-romantiek / de schattige baby’s van gemengde afkomst’. Zij kunnen doen wat we willen.
De snijdende humor en pakkende beelden – net de glimmende troep in China-town ‘die pijn aan je ogen doet’ – maken de tragiek van Kamfers scènes nog indringender en ernstiger dan ze al van zichzelf zijn.
Overheersend is de wrange nasmaak van het socialisatieproces, dat langs lijnen van gender en etniciteit opereert. Je kunt misschien een break nemen van je onbeholpen vader, maar niet van de grotere krachten die zowel je eigen leven als dat van je vader sturen.
Overal zie je het puin van de apartheid, overal ruïnes van onderdrukking en uitbuiting. Zoals Kamfer het in haar debuut Nu de slapende honden al formuleerde: nog steeds is het verleden naar me op zoek in de regen. Of: ‘vandaag is een ander soort gisteren […] / misschien gaat het morgen beter / als ik het gevaar / van vandaag / maar overleef’.
Gestolen grafgrond
In dit licht kan ik de eentonigheid van deze gedichten beter plaatsen. Ja, het is veel van hetzelfde, zeker met het oog op eerdere bundels van Kamfer, en een deel van de gedichten volgt een voorspelbaar stramien, maar wat wil je als het altijd hetzelfde liedje is?
Is er nog hoop op verandering? Kamfer is absoluut niet naïef, maar toch lijk ik iets van hoop te bespeuren naarmate Chinatown zijn einde nadert. Probeer maar eens aan het getto te ontsnappen, schrijft ze in het lange gedicht ‘probeer maar eens’:
probeer maar eens geboren te worden en je moeder en vader kunnen je naam niet eens schrijven probeer maar eens op te groeien in een éénkamerhuis met dakplaten van asbest
[…]
probeer maar eens een donkere huid en kroeshaar te hebben in een wereld die denkt dat het tegenovergestelde mooi is
In de slotstrofe is het tijd voor actie, want wanneer je beseft dat je ontsnapt bent en het overleefd hebt, moet je dat moment grijpen, er een streep onder zetten en ‘het in het eerste witte gezicht dat je ziet’ smijten.
Maar ben je er dan eindelijk? Was het maar zo simpel. Kamfer: ‘jouw overleving is de zoveelste suprematische / uitvinding je hebt geen fuck overleefd / je bestaat in de echte wereld / die waarin alle leiders doodgaan / die waarin iedereen blootsvoets / over gestolen grafgrond loopt’.
De hoop zit hem in deze gedichten. Kamfers personages worden telkens door zowel de Zuid-Afrikaanse realiteit als de geschiedenis teruggedrongen op deze gestolen grond en kunnen niet ontkomen aan hun materiële omstandigheden én elkaar, maar zij maakt een reikend gebaar en schrijft voor hen.
Voor de vrouwen in de keuken en de ‘zwarte en bruine jochies / in een klas vol witte kinderen’ zijn deze gedichten, schrijft Kamfer in het gedicht ‘mijn gedichten zijn geen bekentenissen’: ‘ik ruil mijn moeders as voor kruit / voor de volgende generatie / opdat die gewapend kan zijn / jullie schieten ons niet nog eens in de rug / terwijl wij angstig wegrennen’.
Alfred Schaffer - dichter, vertaler en docent aan Stellenbosch University in Kaapstad - tekende voor een indrukwekkende Nederlandse vertaling.
ISBN | 9789463810821 |
---|---|
Aantal pagina's | 112 |
Datum van verschijning | 20210406 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 150 mm |
Hoogte | 221 mm |
Dikte | 11 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres