Hij mediteerde in Berlijn met Donovan, rookte in Texas een jointje met Willie Nelson, betrapte in Los Angeles John Lee Hooker met drie vriendinnen, zat in Londen op de stoel waarop Mick Jagger net wilde plaatsnemen, hing dronken in de heg na een middagje doorzakken bij Ron Wood thuis, werd in Manchester door een beveiliger uit de tuin gesleurd van Take That lid Jason Orange en kreeg van Hamburg tot Parijs privé optredens van Joe Cocker, Joni Mitchell, Linda Gail Lewis en the Dubliners. Hij was ook de laatste Europese journalist die uitgebreid met Johnny Cash sprak vlak voor diens dood.
Harry de Jong (1952) interviewde tussen 1974 en 2019 tussen de 1500 en 2000 popmuzikanten. In dit boek maakt hij een persoonlijke zoektocht door 45 jaar rock and roll geschiedenis en concludeert dat popartiesten ook maar gewone mensen zijn die vaak maar om één reden het vak in zijn gegaan: uit liefde voor muziek. Dit is geen popencyclopedie geworden, maar een tijdsbeeld. De Jong doet wat hij zich al in zijn jeugd heeft voorgenomen: hij zoekt zijn helden op, neemt tegenover hen plaats, zet zijn recorder aan en laat ze onder het genot van een geurig kopje thee een eind weg kletsen.