De gelukzalige jaren van tucht
Meisjes slijten hun beste jaren op kostschool: het eerste meesterwerk van Fleur Jaeggy
Fleur Jaeggy Deze Zwitserse schrijfster schrijft spectaculair. Ze durft risico’s te nemen om door te dringen tot de essentie.
Ze moeten zorgen dat ze een stoel onder hun billen hebben, de letterkundigen die over de Zwitserse Fleur Jaeggy (1940) beginnen, want de kans bestaat dat ze er van enthousiasme bij flauwvallen. Zo had Susan Sontag het over een ‘fantastische, briljante, barbaarse schrijfster’ en was Joseph Brodsky ervan overtuigd dat zelfs een dun boek van Jaeggy je de rest van je leven (!) bij zou blijven. En onlangs weerlegde Cyrille Offermans in De Groene Amsterdammer het ijzerenheinige argument van Roberto Calasso dat ‘er na Kafka geen grote literatuur meer is verschenen’ door naar Jaeggy te wijzen. Ook Wikipedia is doordrongen van het genie van Jaeggy en meldt dat het nu in een herziene vertaling verschenen De gelukzalige jaren van tucht uit 1989 ‘haar eerste meesterwerk’ was. De goede verstaander heeft dan natuurlijk onmiddellijk in de smiezen dat er nadien nog vele, vele meesterwerken volgden.
En, is het inderdaad gepast om alle reserves overboord te zetten als je het over Jaeggy hebt? Puur en alleen op basis van eerdergenoemde titel zou ik zeggen: vrijwel alle. Want ze is inderdaad geweldig en ze kent briljante literaire momenten waarbij het je soms duizelt voor je ogen, maar toch is De gelukzalige jaren van tucht geen vlekkeloze, volmaakte roman.
Uitdaging
Laten we beginnen met het positieve. Jaeggy’s grootste prestatie is dat ze de juiste vorm heeft gevonden voor dat wat ze heeft willen ontsluiten. Want stel je de aardigheid eens voor wat een uitdaging het voor haar is, maar voor welke schrijver dan ook, om juist het gebrek aan menselijk leven, aan sociale interactie, aan momenten-die-ertoe-deden, aan levensregie of aan zoiets basaals als verplaatsingen in een roman te vangen. Anders gezegd: om aantrekkelijk en dus soms ronduit spectaculair te schrijven over allerminst opwindende, ja juist ontzettend vlakke omstandigheden.
Jaeggy’s boek wordt verteld door een meisje dat veel te veel jaren op Zwitserse kostscholen doorbracht. Min of meer uit naam van al die andere meisjes die dezelfde gruwel ten deel viel doet ze uit de doeken hoe het daar was, waar nou eigenlijk het regime uit bestond. Jaeggy ‘kiest’ – maar ik geloof dat ze uit een deel van haar eigen leven putte – niet voor het uitstallen van lijfstraffen of voor solitaire verblijven in het kolenhok, dus niet voor de makkelijk tot de verbeelding sprekende inperkingen, maar voor een impressie van de afmattende, futloze atmosfeer in zo’n instelling. De meisjes bevinden zich in ‘de beste jaren van hun leven’, zoals Jaeggy meer dan eens vermeldt, maar doorstáán slechts de dagen, in plaats van ze te leven. Een wandelingetje, een kopje thee, een paar lessen: het is van een niksige ordentelijkheid. Dat het ook nog eens een voorrecht is om daar te zijn in zo’n kostschool, een privilege dat alleen de meisjes uit de betere sociale milieus te beurt valt (zo verblijft er ook een dochter van een Afrikaanse president), maakt het verblijf alleen maar wranger.
Jaeggy heeft geweten dat je niet kunt blijven schrijven over een wereld waarin niks voorvalt. In een oud stuk over dit boek wond Maarten ’t Hart zich wat op over het tekort aan dialogen, maar ik geloof dat Jaeggy daar bewust voor koos, zoals ze ook koos voor een beperkte romanlengte. Waarom geen dialogen, maar waarom ook geen uitgebreide verdieping van de personages? Vermoedelijk omdat er in zo’n kostschool, een echte welteverstaan, ook niet bijster veel ruimte voor intieme gesprekken is. En wat moet een op dat gebied dus zo goed als onwetende verteller ons voor psychologische diepgang bieden van anderen? Ze wéét niets van hen. Het leeft in een anonieme, ja en amen knikkende klont bij elkaar.
Wrok
Dit is een boek van interpretatie, van de juveniele verbeelding die de tanden zet in wat er dan nog wél is. De ramen. Het kalk aan de muren. Het ‘Duitse ondergoed’ van de kamergenote. Wie in de jaren des onderscheids op zo’n karig sociaal en emotioneel rantsoen wordt gezet, die krijgt wrok in z’n donder. Wat dat betreft heeft De gelukzalige jaren van tucht wel iets weg van Michael Hanekes film Das weisse Band: je kunt wel hopen dat je met discipline discipelen schept, maar het is aannemelijker dat er mensen uit voortkomen die zelf óók een ongezonde voorliefde voor disciplineren ontwikkelen.
Het duidelijkst komt dit naar voren bij de vroege introductie van Frédérique, een meisje van vijftien met ‘een mooi hoog voorhoofd waarop je de gedachten bijna kon aanraken, waarop voorbije generaties talent, intelligentie en charme hadden overgedragen’. De vertelster is zo van haar onder de indruk dat ze haar koste wat kost wil ‘veroveren’ – een woord waar natuurlijk een heel andere ambitie in doorklinkt dan haar vriendin of zelfs geliefde worden.
Fluisterbootje
De zucht naar deze Frédérique is het voorzichtig stuwende fluisterbootje in de roman. En alhoewel Jaeggy het spel van aantrekken en afstoten mooi toont (‘Het kan zijn dat ze een keer gezegd heeft dat ik mooi was’), blijft Frédérique toch te kaal van portret. Dat Jaeggy dat met de rest van de personages doet, dat kaal houden, dat valt dus goed te begrijpen, maar Frédérique had toch meer moeten zijn dan wat ze nu is geworden.
Maar verder kun je Jaeggy weinig verwijten. Goed, ze vliegt soms wat uit de bocht qua beeldspraak waardoor je niet meer weet wat je leest, maar dat is bijna inherent aan een schrijver die risico’s durft te nemen in het doordringen tot de essentie, in het openbreken van een korset dat op den duur eigen is geworden. ‘Lange tijd heb ik geloofd dat meisjes die op kostschool hebben gezeten, zoals Frédérique en ik, en die daar op een dag aan terugdenken als ze oud en teleurgesteld zijn, van lucht kunnen leven. Het klokje luidt, we staan op. Het klokje luidt nog eens, we gaan slapen. We trekken ons terug op onze kamer, het leven hebben we van achter de ramen voorbij zien trekken, in boeken, in de wisseling van de seizoenen, op wandelingen. Altijd als weerkaatsing, een weerkaatsing die op onze vensterbanken gestold lijkt.’
01-10-2021 Sebastiaan Kort
ISBN | 9789083174419 |
---|---|
Aantal pagina's | 104 |
Datum van verschijning | 20211111 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 11 mm |