NRC boeken recensie
Dobberen in het Rome van de desolate jaren ’70
Gianfranco Calligarich Rusteloze levensangst is het thema in zijn herontdekte roman uit de jaren zeventig, die zich afspeelt in een would-be bohème milieu in Rome. Hoofdpersoon is een schrijver van een boek dat nooit af komt. De stad is zijn troost.
Gianfranco Calligarich (1947) is een van oorsprong Milanese scenarioschrijver met een indrukwekkend aantal tv-series op zijn naam. Ook schreef hij mee aan de in New Orleans gesitueerde speelfilm Città violenta (1970) die legendarisch werd vanwege de laatste scène waarin een huurmoordenaar zijn lief en haar gangster-minnaar afschiet terwijl ze in een glazen lift langs een wolkenkrabber opstijgen.
In 1973 publiceerde Calligarich een kleine roman, die kortgeleden is herontdekt en nu in het Nederlands verschijnt: De laatste zomer in de stad. Die stad is Rome en het boek is geen thriller maar een existentiële kroniek, die dezelfde rusteloze levensangst wasemt als die film. Het verhaal dobbert op de desolate jaren ’70, toen bindingsangst in de mode was en maniakaal speels doen volwassenen aanzette tot een dwangmatig dancing in the street, dronken, vervuild en de boel uitvretend. ‘You know’– ‘weetjewel’– was hét stopwoord, in dit boek geparafraseerd met een moedeloos: ‘wist ik dat?’
De hoofdpersoon is een schrijver van een boek dat nooit af komt. Hij beweegt zich soepel aan de rand van een milieu van would-be bohème, dat hem omhelst en voedt en zijn wangedrag interessant vindt. Hij wentelt zich erin maar doorziet het en hapt naar adem. Hij is een bekend personage – zie Jep uit La grande bellezza van Paolo Sorrentino en de beide Marcellen, uit La dolce vita van Fellini en À la recherche du temps perdu van Proust. Niet dat die klassiekers nodig zijn om dit boek te volgen, maar het is aardig om vast te stellen hoe mooi Calligarich ze laat kloppen in het bloed van zijn hoofdpersoon, Leo Gazzara. Net als zij wil hij ontsnappen, net als zij brengt hij dat niet op – wat hen allen komt te staan op de complete eenzaamheid. En net als zij wordt hij ‘gestraft’ met verlangen naar een vrouw die hij begeert zoals hij nooit eerder begeerde, maar die hem consequent ontglipt. Niet haar absolute schoonheid maakt haar onbereikbaar, maar haar absolute onafhankelijkheid slaat hem met impotentie. Voor een beeld: denk aan Anita Ekberg in de Trevifontein in La dolce vita, denk aan Marcello’s onvermogen om haar te kussen.
Leo’s troost is Rome, prachtig opgeroepen door Calligarich, niet als personage (wat een cliché zou zijn) maar als een soort zitzak, die zich vormt naar de gebeurtenissen. Het is een vagevuur ‘vol schimmen’ als zich het mooiste hoofdstuk ontrolt: de kroegentocht van Leo met zijn voorbeeld, de mateloze Graziano. Ze zijn schaduwen van de leuke wilde jongens die ze geweest zijn. Ze misdragen zich zoals ze dat altijd deden, maar meer dan een echo van vroeger tijden wil het niet meer worden.
Calligarich laat zijn roman onbekommerd tollen rond de liefde en de dood. En rond het leven, denk je, want Leo Gazzara neemt een besluit. Hij maakt zich los van het milieu dat hem zachtmoedig wurgt. Hij stapt in zijn auto en vertrekt.
En dan, op de laatste bladzijde, besef je dat je een afscheidsbrief zit te lezen. Wat je wist uit de eerste alinea van dit boek, die immers spreekt van iemand die ‘op een goede dag, zonder te weten hoe’, belandt in ‘een geschiedenis die hem regelrecht naar het einde brengt’.
Maar dat was je vergeten.
2020-08-21 Joyce Roodnat
Bestanden bij dit product