Er zijn dagen dat de volgende gedachte me zou kunnen ontglippen: wat er mis is met de wereld is dat de meeste mensen nog niet weten dat er iets mis is met hoe ze naar vrouwen kijken. De aanname dat een ander mens dient als een iets minder belangrijke bijfiguur in jouw levensverhaal, kun je zien als een bron van veel soorten sociale onrechtvaardigheid.
Filmcritica Laura Mulvey (Oxford, 1941) schreef in 1975 een beroemd geworden essay waarin ze de term male gaze introduceerde. Vrouwen fungeren hierbinnen als betekenisdrager in dienst van een mannelijk perspectief en nooit als de maker van betekenis, in dienst van een eigen perspectief. Wat dodelijk is voor vrouwelijk streven of verlangen. Mulvey pleitte voor het in zijn totaliteit achterlaten van de oude vormen van filmmaken, waarin deze male gaze domineerde, ‘in order to conceive a new language of desire’.
Lina Wolff (Lund, 1973) heeft met haar onlangs verschenen tweede boek De polyglotte geliefden een roman geschreven die zich actief verhoudt tot de uitwerkingen van deze oude en diepgewortelde zienswijze. Die slaan diepe wonden in haar mannelijke en vrouwelijke personages. Het is een ambigu boek dat ons iets wil zeggen over de macht van verhalen en verhalen vertellen. Een boek ook dat inzoomt op seksuele machtsverhoudingen, op seksueel geweld. Niet beschuldigend, maar tonend, registrerend, van binnenuit, waarbij Wolff zowel haar vrouwelijke als haar mannelijke personages dicht nadert.
Hysterie en intuïtie
Dat registreren doet ze in deel I door de ogen van Ellinor, een onbevreesd en nietsontziend observator, die een profiel aanmaakt op een datingsite: ‘Ik ben zesendertig jaar en zoek een tedere, maar niet al te tedere man.’ Ellinor vroeg haar eerste vriendje Johnny haar te leren vechten. Ze leerde dat ‘de meeste mensen niet kwaad worden omdat ze worden aangevallen, maar omdat ze zich niet kunnen verdedigen’. Ze ondervond zijn seksuele bloeddorst, die haar van enkele illusies over de liefde beroofde. ‘Soms dacht ik aan Johnny, en dan vond ik hem een zieke klootzak. Later snapte ik dat het er niet om draait dat je niet ziek bent. Het draait erom dat je niet eenzaam bent.’
Ellinor wil niet eenzaam zijn en ontmoet via de datingsite de literatuurcriticus Calisto. Ze roemt zijn ‘lelijke echtheid, waar hij zich niet voor schaamde’. De ontmoeting ontspoort. ‘Ik ga niet zeggen dat hij me verkrachtte, want ik ben er niet de persoon naar om te worden verkracht. Zo is het en zo is het altijd geweest: ik heb niet leren vechten om een slachtoffer te worden.’ Maar waar geschonden is, worden sterke banden gesmeed. Wraak komt er, en daar klinken elementen uit de plot van klassieker Hedda Gabler in door. (Je kunt zeggen wat je wilt over Henrik Ibsen, maar oog voor de onmogelijke positie van de vrouw in de 19de eeuw had hij. Hij had moeite met het ontstaan van ‘de vrouwenbeweging’, hij noemde het ‘een probleem van de mensheid in het algemeen’.)
Calisto heeft Ellinor eerder zijn heilige graal laten zien: een origineel manuscript van de schrijver Max, die hij aanbidt, zoals je een verlosser aanbidt. De literatuurcriticus roemt zijn held specifiek om hoe hij over vrouwen nadenkt. Wij lezen een stukje mee in het manuscript en lachen eerst hartelijk – en dan niet meer. ‘Vrouwen kennen in hun schoot de vreugde die lijden kan voortbrengen, en daarom staan ze meer open dan mannen voor alle soorten van grenssituaties. Het is net of ze op de positieve kant van het lijden vertrouwen. De waanzin bij de vrouw interesseert mij enorm’, schrijft hij. ‘Hysterie en intuïtie, deze randgebieden der vrouwen! De hysterie, en de intuïtie. Intuïtie, o, intuïtie…’ Ellinor, wraakzuchtig na de verkrachting die geen verkrachting mag heten, verbrandt het manuscript. En ziet hiermee een evenwicht hersteld.
In deel II treffen we de schrijver Max met een depressie. Het schrijven gaat niet en zijn vrouw denkt liever na dan dat ze met hem verkeert. Hij begrijpt niet waarom, wat droevig is – de lezer kan er na het stukje manuscript wel naar raden. Ze verduidelijkt zich met een citaat waarin haar man woorden van Nietzsche herkent: ‘Een mens kan door iets getergd worden waar hij niet uit kan komen. Een mens kan door iets getergd worden waar hij in moet duiken om erdoorheen te komen. Je moet proberen te begrijpen wat er moet gebeuren. Als een mens maar weet waarom, dan weet hij ook hoe. Het gaat allemaal om het vinden van de diepere zenuw, de onderliggende ader, het heldere water waarin alles duidelijk wordt.’
Over liefde schrijven
Steeds weet Wolff de eenzaamheid in en tussen geliefden te treffen, die rechtstreeks voort lijkt te komen uit hoe een man zich een voorstelling maakt van een vrouw. Intussen probeert Max te schrijven. Als hij verderop noteert: ‘het is moeilijk om over liefde te schrijven’, zou je willen dat hij zou durven schrijven: het is moeilijk om lief te hebben.
In het oog springt een aanvankelijk niet eenvoudig te duiden scène in het deel van Ellinor. Ze wordt door een buurvrouw overtuigd om haar doorgedraaide dochter uit de badkamer te bevrijden. In het appartement is een vacuüm ontstaan, er klopt iets niet met tijd en ruimte, alsof we gelijktijdig in de 19de eeuw zouden kúnnen zijn. Blote voeten onder nachthemden, iemand met pokken, een opgesloten doorgedraaide vrouw, lange loshangende haren. Ellinor stapt er binnen en verricht niets minder dan een heldendaad: ze bevrijdt de vrouw. En keert schouderophalend naar huis. Was dat nu zo ingewikkeld?
Als schrijver Max verderop in het boek verzucht dat een wraakzuchtig schreeuwende vrouw lijkt op ‘the mad woman in the attic’, vallen er puzzelstukjes ineen. In de scène waar Ellinor de doorgedraaide vrouw bevrijdde, bevrijdde ze wellicht déze vrouw, de literaire figuur ‘madwoman in the attic’. Het waanzinnige vrouwelijke personage, dat als archetype door veel schrijfsters in de 19de eeuw werd ingezet. Je vindt haar onder meer bij de Bröntes, Dickinson, Austen en Shelley. Waanzin als enige verweer om werkelijk te ontsnappen aan patriarchale structuren. Bevrijd ons van dat verweer, lijkt Wolff te zeggen. Bevrijd de vrouw uit the attic en zie haar voor wat ze is, een overblijfsel van een reactie op verouderde en knellende zienswijzen.
In deel III van De polyglotte geliefden leidt Wolff ons naar dit inzicht: we maken verhalen van onszelf en elkaar. Wat we ons voorstellen in die verhalen heeft verstrekkende gevolgen. Het enige dat oude zienswijzen kan doen verbrokkelen, zijn nieuwe.
Wolff pleit, in mijn ogen uit naam van het verlangen, voor dit nieuwe. Laten we ons voorstellen, zegt ze met haar roman, dat we een nieuwe taal leren voor ons verlangen naar de ander.