De weergekeerde bloem
Drie jaar geleden keerde Wessel te Gussinklo glorieus terug als romancier met Zeer helder licht. Toen het moment daar was om aan het eind van het kalenderjaar de drie beste boeken te noemen, vatte ondergetekende de inhoud ervan als volgt samen: ‘Vallen-en-opstaanschrijver geeft meisje van goede komaf zijn literatuur door er hardop over na te denken. Als hij uitgesproken is verlaat ze hem.’
Een alternatieve samenvatting was het, want je zou net zo makkelijk kunnen zeggen dat het boek gewoon een prachtige roman is over de liefde, en de scheermesjes er omheen. Maar er zat dus ook een ander element in, namelijk dat van een ploeterende schrijver die zijn literatuur om welke reden dan ook niet opschrijft, maar meedeelt, het uitspreekt in de richting van het meisje van zijn dromen. Het had er iets van weg dat ze haar biezen pakte net op het moment dat hij klaar was met spreken, hup, op zoek naar een nieuw verhaal.
Verlopenheid
In De Weergekeerde Bloem staat opnieuw een schrijver centraal, Hajé heet hij, en hij is met zijn 28 jaar een paar jaartjes jonger dan de figuur uit Zeer helder licht. Maar hij is omgeven door datzelfde randje van verlopenheid, slempend in cafés, dames van lichte zeden bezoekend, gestroopte karpers onder de snelbinders naar huis vervoerend en opnieuw voornamelijk sprekend over zijn gedroomde roman in plaats van er een te schrijven. Hij wil wel, hij wil het maar al te graag, maar het heeft er de schijn van dat zijn hooggestemde ideaal van wat de roman zou moeten bevatten hem, eenmaal achter de tafel, volledig blokkeert. Waar is toch dat gemak gebleven waarmee hij een paar jaar terug die eerste roman schreef?
In Marcel lijkt hij aanvankelijk een verwant te treffen. Deze schuchtere, mompelende figuur is óók een schrijver in wording, maar eentje die er volgens Hajé of niks van kan, of nog een paar jaar moet ‘rijpen’, zoals dat dan heet.
Zandverstuivingen
De Weergekeerde Bloem is een relatief dikke roman, die voor minimaal de helft gevuld wordt met verhandelingen over literatuur. Echte gesprekken voeren de twee niet: het is Hajé die, wandelend door bossen, zandverstuivingen en steden, het woord voert en het is Marcel die luistert. Zich volzuigt zo blijkt op zeker moment, want de buitensporig mededeelzame Hajé blijkt door Marcel beschouwd te worden als een wandelende goudmijn. Wanneer Marcel in rap tempo een, zoals al snel blijkt, heel goed debuut aflevert valt de mond van Hajé open: dit is zíjn materiaal, Marcel heeft het alleen in een vorm weten te gieten die bij uitgever, criticus en lezer buitengewoon goed valt.
Hebben we hier te maken met een realistische roman over vriendschap en literatuur of vorm en vent? Dat is mogelijk, en in die zin is het boek al geslaagd, omdat Te Gussinklo (1941) als een van de weinige schrijvers in Nederland in staat is figuren te scheppen die dermate bevlogen, bezield maar ook solistisch en consessieloos zijn dat ze zo uit een roman van Dostojevski weggelopen lijken.
De scène waarin Hajé vernederd wordt bij de presentatie van Marcels boek – onder leiding van een uitgever met een ‘kameelachtig’ uiterlijk in wie we wijlen Johan Polak herkennen – lijkt bijvoorbeeld sterk op die waarin de verteller in Aantekeningen uit het ondergrondse (Dostojevski, 1864) in restaurants wordt vernederd.
Maar er is hier meer aan de hand, iets wat in het verlengde ligt van Te Gussinklo’s toch al zo sublieme psychologische bedrading. Want moeten we Marcel wel slechts zien als een realistisch figuur die de zaak besodemietert?
Ik merkte dat het leesgenot er alleen maar groter op werd toen ik begon te overwegen of hij niet eerder ‘iemand’ is die Hajés jongere ik verbeeldt, een figuur kortom, die nog wel makkelijk schreef, bij wie het allemaal nog wel vlotte, iemand die door het hoofd spookt van de iets oudere Hajé – een schrijver die de kans op een glansrijke toetreding tot de literaire wereld met de dag kleiner ziet worden. Marcel, in de Proustiaanse zin des woords, is natuurlijk een naam die geen schrijver zo maar opschrijft zonder het over herinneren te willen hebben. Zo beschouwd gaat de roman dus niet over afgunst (gericht op Marcel), maar over melancholie en spijt die bij Hajé naar binnen is gericht.
Imposante krachttoer
Zoals dit werk op twee manieren valt te lezen, zo valt ook het romaneske oeuvre van Te Gussinklo in twee delen uiteen, met aan de ene kant de ironievrije werken als De verboden tuin (1986) en de imposante krachttoer De opdracht (1995) en met aan de andere kant de lichtere, op bijna sprezzatura-achtige wijze geschreven werken als Zeer helder licht en deze laatste roman, waarin hij de moeizame ontstaansgeschiedenis van die eerste groep lijkt te beschrijven. Moeizaam zeg ik, maar het is dus allemaal met zoveel speelsheid en humor opgeschreven dat ze net zo indrukwekkend zijn. Hajé vindt in al zijn wil tot accuratesse de woorden, en wij, lezers, volgen heftig knikkend. Ja! Zo zit het!
De balans in hun vriendschap verandert dramatisch bij het verschijnen van Lisette. Tot verbazing van Hajé blijken zij en Marcel op een dag opeens een relatie te hebben. Schokkender voor hem is dat Marcel achter zijn rug om een roman heeft geschreven, die niet veel later zijn glorieuze entree in de literaire wereld betekent.
In De Weergekeerde Bloem analyseert Wessel te Gussinklo op onnavolgbare wijze een vriendschap en de teloorgang daarvan. En tegelijk is het een buitengewoon geestige zedenschets van de literaire wereld; hoe het daarin een succesvolle debutant kan vergaan en hoe een mislukte debutant.
ISBN | 9789492313256 |
---|---|
Aantal pagina's | 400 |
Datum van verschijning | 20170206 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 35 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres