Dichter, bokser, koningsdochter
De jury van de VSB Poëzieprijs 2017 had kunnen gaan voor de gratuite ironie, voor het egocentrisme en voor het quasi-diepzinnige. Die poëzie is al jaren oververtegenwoordigd en wordt te vaak gelauwerd. De jury kiest echter voor een vijftal bundels die een grote verscheidenheid in poëtica’s, stemmen en ideeën aan de dag leggen. De jury kiest niet voor het bekende, het eigene en het veilige. Woorden zoeken bij een al bestaand idee of gevoel, dat is geen poëzie, om met Robert Anker te spreken.
Daarmee bedoel ik geen uitspraak te doen over de kwaliteit van de genomineerde bundels. Ze laten zien wat poëzie kan zijn: een gedicht moet het voor elkaar krijgen om je opnieuw de spanning en vreugde van denken en voelen te laten ervaren en je voorbij het bekende duwen. Ruth Lasters, Delphine Lecompte, Nachoem M. Wijnberg, Rodaan Al Galidi en Hannah van Binsbergen, de genomineerden voor de VSB Poëzieprijs 2017, slagen daar in meer of mindere mate in.
Ruth Lasters
Met Lichtmeters won Ruth Lasters (1979) al de Herman de Coninckprijs 2016. Ze behandelt klassiek poëtische thema’s als tijd, licht en herinnering, wat leidt tot secure en ambachtelijke poëzie: ‘De evenaar na eeuwen tastbaar maken, als reuze-ersatz voor / al het niet langer aanraakbare.’ Ze heeft de inhoud langdurig in de juiste vorm gekneed. Haar onderwerpen zijn soms banaal, soms hoogdravend, maar altijd monden ze uit in een taalspektakel, zoals in ‘Kiel’:
Boten dragen baarden onder water,
wier- en algenslierten, vaartvertragend
als groeiden daar moedwillig verder baarden van
verloren vaders […]
Lasters doseert heel precies metaforen, neologismen en opgehakte stukken taal. Dit om de gefragmenteerde inhoud te benadrukken: een herinnering komt in flarden. Dat geldt ook voor tijd. In het slotgedicht ‘Veld’ draait alles om een voetbalherinnering die ingevuld wordt met frases als ‘Ooit stelt de helft van je neuronen bewust voor/ een bal, zo groot en zwaar als het hoofd zelf’ en ‘Dan scoort de onbewuste grasgewaarwording, vult / kruidig groen je brein tot het haast knapt’.
Het vreemde echter is dat de vorm van de gedichten hoofdzakelijk dezelfde is: tweeregelige strofen waardoorheen de zinnen stromen. Die is beheerst en lijkt perfect, omdat de versnipperde taal en thematiek zo onder hoogspanning gezet wordt. Uiteindelijk breekt die monotonie de bundel op.
De perfectie wekt achterdocht. Het effect van Lasters’ poëzie is het beste te vergelijken met het luisteren naar Bløf: de teksten van Pascal Jacobs klinken diepgaand en origineel, maar zodra je beter luistert en de poëtische trucs hoort die hij uithaalt, dan verliezen ze een groot deel van hun magie.
Delphine Lecompte
Magie te over bij Delphine Lecompte (1978) die in Dichter, bokser, koningsdochter weer eens laat zien hoe exuberant haar poëzie is. In lange epische gedichten worden we ondergedompeld in haar universum waarin de meest rare vogels ronddwalen, zoals touwslagers die hoofdzakelijk verzonnen zijn, zoals de ik- persoon in ‘Deze keer is het de waarheid’ ons meedeelt, maar ditmaal een échte: ‘Hij is 36 jaar en hij leest graag Russische toneelstukken. // Maar hij heeft geen tijd om naar het theater te gaan’.
Een ik-persoon die soms voor Delphine doorgaat, soms voor Blanche duBois – een personage dat iedereen zou kunnen zijn – laat alles gelaten over zich heen komen en registreert met oog voor verbazingwekkende of vunzige details elke ontmoeting en anekdote. Neem de openingsstrofe van ‘Dadaïst in mei’, karakteristiek voor de bundel:
In mei leer ik een dadaïst kennen en niets verandert
Ik blijf ongepast, ik blijf obscene gedichten schrijven
Over sponzenverkopers en over vogelwichelaars,
Over gekwelde okapi’s en over uitgekiende meeuwen
Die mij vrede brengen, ik heb vrede met mijn barsheid.
Absurditeit is nog altijd waar Lecompte zich het meest van bedient: ‘Het is donker en ik peuter keutels uit het verlamde lichaam / Van een magere veteraan’. Kun je van absurditeit nog spreken wanneer je je realiseert dat deze bundel de zoveelste is waarin ze daarop vertrouwt?
Nachoem M. Wijnberg
Het lezen van Van groot belang van Nachoem M. Wijnberg (1961) is harde arbeid. Tweehonderdvijftig pagina’s lang dompelt de dichter zijn lezer onder in gedachte-experimenten op de kruispunten van staatsinrichting, wetgeving, economie, maatschappelijke omgang en kunst. Die zijn gortdroog, voornamelijk vanwege de zakelijke taal die Wijnberg tentoonspreidt: ‘Nog even over hoe de voorwaarden om een markt zijn werk goed te laten / doen en om een democratie haar werk goed te laten doen op elkaar lijken.’
De materie van Wijnberg wordt met zorg en verve behandeld, onder meer vanwege de genadeloze specificiteit van enkele hypothesen, bijvoorbeeld over de grenzen van vrijheid van meningsuiting:
Beledigen is eer afnemen, maar als je die van God afgenomen hebt en je
die toch zelf niet wilt hebben zoek je naar wie je die kunt geven omdat hij
er al zoveel van heeft dat het geen kwaad kan, zoals Wittgenstein alles wat
hij had wilde weggeven aan zijn familieleden want die waren toch al rijk.
Tegelijkertijd maken zijn theoretische hinkstapsprongen het moeilijk om grip te krijgen op Van groot belang. Ze bewegen tussen abstractie en details. De redeneertrant is redelijk goed te volgen, maar de plaats van die elementen in het grotere verhaal is schimmig. Wijnberg wil het ook niet allemaal uitspellen. In onbekend water voelt hij zich thuis, dobberend in een zee van ideeën.
Het historisch besef in deze bundel, onder andere gethematiseerd in de behandeling van filosofen als Socrates en dichters als Kaváfis, en de ruimte die Wijnberg neemt om die historie te heroverwegen in het heden, maakt Van groot belang tot een verfrissende uitdaging je verstarde denktranten open te breken.
Rodaan Al Galidi
Rodaan Al Galidi (1971) laat in Koelkastlicht zien wat poëtische oerkracht is. Zijn gedichten zijn mythisch, met sterke metaforen die de sfeer van oude verhalen en legenden oproept: ‘Ik hecht aan je, leven, zoals de wortel de grond / en jij doorkruist me / zoals de hemel de takken.’ Hij voelt de energieën van de aarde, het universum en de mensheid stromen en kanaliseert die in zijn poëzie: ‘Zeg mij, leven, / zodat ik mijn taal kan zijn. / Lees mij, zodat ik je kan begrijpen.’
In de eerste twee afdelingen, ‘In de koelkast’ en ‘In het universum’, gaat de dichter aan de hand van de metafoor ‘licht’ in op de positie van de mensheid in de wereld, waardoor ze bedreigd wordt en waarop ze hoopt: ‘Ver weg van de mensheid leef ik, / zodat mijn eenzaamheid mij naar haar toe laat gaan, / en er niet is om aan haar te ontsnappen.’
Het derde deel draagt de luchtige titel ‘Losse gedichten die de verkoop van Koelkastlicht mede mogelijk moeten maken’ en staat in schril contrast met de eerdere delen. Het slotdeel van Koelkastlicht staat midden in de werkelijkheid. De dichter is hier op zijn sterkst vanwege het onderzoek naar identiteit. Het gedicht ‘Achthonderdzestig’ hekelt de berichtgeving van een bomaanslag in Irak: veel zendtijd wordt besteed aan een gewonde soldaat, maar niet aan de achthonderdzestig doden. Het kleine ‘Gedicht over rijk zijn’ ridiculiseert de Nederlandse volksaard:
De Nederlander
is moe.
Niet van rijk zijn,
maar van rijk blijven.
Wijnberg en Lecompte geven zich over aan de volte van poëzie, maar Al Galidi laat in Koelkastlicht zien hoe klein een gedicht kan zijn, zonder dat het aan zeggingskracht of taalvreugde inboet.
Hannah van Binsbergen
De redenen laten zich raden waarom er niet vaak een debuut voor de VSB Poëzieprijs genomineerd wordt. Hannah van Binsbergen veegt met het sterke Kwaad gesternte elke voorbarige kritiek op beginnende dichters van tafel.
De bundel opent zelfbewust en gelaten: ‘Nu iedereen met me meekijkt kan ik eindelijk beginnen // te groeien naar de markt. […] Ik hoef mijzelf niet meer te dwingen een gezicht op te // zetten om naar buiten te gaan.’
Ze beheerst tal van registers, van hedendaags tot vreemd nostalgisch: ‘De laatste zinnen van het communistisch manifest / raken me nog evenveel als toen ik dertien was. / Ik houd die lucht graag in mijn kleren.’
Geschiedenisboeken leren ons dat na 1989 de waarden van de rode politiek versleten en achterhaald zijn, maar deze jonge dichteres blaast die nieuw leven in. Dit alles om zich te wapenen tegen de destructieve kracht van het kapitalisme dat arbeid, intimiteit en ambities verpulvert. Van Binsbergen is strijdbaar, zoals blijkt uit het slotgedicht dat een brief is aan de slapeloze scholier Hannah van Binsbergen (1993): ‘In de brief die ik niet eens geschreven heb / op 16 mei 2011 wil ik mijn liefde in de strijd betrekken / mijn brandend hart moest de laatste granaat op het patriarchaat zijn.’
In een van de gedichten schrijft ze: ‘Ik zal nooit werkelijk worden.’ Ik zie dat anders. Ik zie in Kwaad gesternte een jonge dichter die een plaats opeist omdat zij werkelijk iets te zeggen heeft. Overtuigd is ze, hier en daar versneden met twijfel: ‘Maar ongetwijfeld / begrijpen jullie alles en ben ik eens te meer gewoon een idioot / in een nieuw en spannend tijdperk van slapeloosheid.’ Een dichter die alles al weet, is saai en naïef. Daarvan lopen er al te veel rond in het literaire veld. Nee, dan Van Binsbergen die zichzelf tegen de achtergrond van een korzelige wereld plaatst en die én zichzelf doorlicht.
Poëzie is een proces van vallen en opstaan, kortstondige twijfel en blinde zekerheid, openheid en selectie. Poëzie kan kieren zonder aan consistentie te verliezen. Bovendien gebeurt elke poëzie altijd midden in de wereld en werkelijkheid, wat andere verlichte geesten ook mogen beweren. De manieren waarop verschillen, zoals de genomineerden van de VSB Poëzieprijs demonstreren.
Het leven in de 21ste eeuw stagneert steeds meer en de jongste werkende generaties zullen het niet beter hebben dan eerdere. Kwaad gesternte, wat mij betreft de winnaar van de VSB Poëzieprijs, is een wrang en bij vlagen donker portret van een individu met een wereldbeeld dat aan diggelen geslagen is, maar toch met opgeheven hoofd verder kijken wil.
ISBN | 9789023496663 |
---|---|
Aantal pagina's | 96 |
Datum van verschijning | 20151005 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 171 mm |
Hoogte | 241 mm |
Dikte | 10 mm |