Gannef

Lammert Voos
22,50
Op voorraad
SKU
9789493183032
Besproken in NRC
Bindwijze: Hardback
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
  • Gratis verzending vanaf €50,-
  • Veilige en makkelijke betaalopties
  • Aangesloten bij Thuiswinkel Waarborg
  • Makkelijk bestellen ook zonder account
Afbeelding vergroten
Productomschrijving
Zwarte Jan, die we in de eerste twee delen van Voos’ drieluik ontmoetten, erkent God noch gebod. Na een gevangenisstraf wordt hij pooier in Groningen en trouwt met de enigmatische hoerenmadam Engel. De oorlog dwingt hem tot ingrijpende keuzes. Een aantal dramatische en louterende gebeurtenissen als gevolg hiervan veranderen hem als mens. 'Gannef' is het laatste deel van Lammert Voos’ naturalistische Groningse drieluik. Het eerste deel, 'Malterfoske', verscheen in 2018 en het tweede deel, 'Canisius', in 2020.
Meer informatie
Auteur(s)Lammert Voos
ISBN9789493183032
BindwijzeHardback
Aantal pagina's144
Publicatie datum20210603
NRC Recensie2 ballen
Breedte165 mm
Hoogte248 mm
Dikte20 mm
NRC boeken recensie

In dit Groningse buurtschap wonen de simpelen en kreupelen

Lammert Voos In zijn autobiografische trilogie gaat het er wild aan toe, al ontbreekt in het slotdeel de doorleefde zwierigheid van de eerdere novelles.

Eind 2018 verscheen de novelle Malterfoske, waarin dichter en schrijver Lammert Voos (1962) een staalkaart van zijn literaire vermogens presenteerde. Krap zestig pagina’s tekst, waarin hij de geschiedenis schetste van een fictief Gronings buurtschap en vooral de ongelukkige onaanzienlijken die er woonden in de eerste helft van de twintigste eeuw: ‘Hier werden de simpelen en kreupelen gehuisvest waar niemand meer wat aan had.’ Malterfoske was een kettingvertelling in aloude naturalistische traditie, waarin de bewoners om beurten aan bod kwamen – in grote vaart verteld, maar daardoor niet minder indrukwekkend. Voos wist met krachtige formuleringen en goedgekozen details, vaak vrij vunzig, zijn personages spijkerhard neer te zetten en ze tegelijk afstotelijk en deerniswekkend voor te stellen.

Weinig woorden, over mensen van weinig woorden, in vlak land van weinig weelde. De personages waren bokkig en zwijgzaam, wild en kil, argwanend en oordelend – bijvoorbeeld wanneer de dienstmeid aan de boer opbiechtte dat ze zwanger was geraakt en de schlemiel van het boerengezin daarop aangekeken werd. Waarna diens oudere broer monkelde: ‘Ja jongen, nu moet je hem weer in de geiten steken.’ Om de (slechtziende) meid zelf bekommerde niemand zich meer, bleek in het volgende hoofdstuk, dat mooi tragisch opende: ‘De mist hing als een parelmoeren gordijn boven de braakliggende akkers, maar de meid merkte dat niet. Haar leven speelde zich af binnen twee meter, haar ogen waren te slecht en horizon had ze nooit gekend.’

Zwierig schreef Voos, als een verteller die zijn toehoorders niet wilde verliezen, maar hij hield ook de hand op de knip. Hij noemde de dingen één keer, niet vaker, want hij wist: van te veel vertellen verwatert de boodschap. En deze personages waren er niet om uitgeplozen te worden, ze moesten worden neergezet, als uit een stuk. Met zijn (alwetende) verteller behield Voos ook een zekere afstand, door de zaken niet mooier voor te stellen dan ze zijn, maar ook niet te zeer naar sentiment te hengelen; een aanpak waar juist weer veel mededogen en gevoel uit sprak. De spaarzaamheid maakte ook dat de novelle zichzelf met een glorieus laatste hoofdstuk toch nog even kon ontstijgen – waar de woorden loskwamen uit de zeeklei: ‘De aarde was geploegd en welig en opoes geest zweefde boven de wadden’, begon het, de wetten van de wereld, de ruimte en de tijd tartend.

Zijn boek was, vertelde de schrijver in interviews, geïnspireerd op zijn eigen voorvaderen, wier gevoelens en zwaktes van generatie op generatie doorgegeven werden. Dus Voos was nog niet klaar met deze Groningse, woekerende woede, hoe volmaakt Malterfoske ook was. Er kwam een trilogie: afgelopen jaar Canisius, en deze maand Gannef, het slotdeel.

Bastaardzoon
Zijn persoonlijke bemoeienis benadrukte Voos ook met het essayistische begin van Canisius, waarin een man met een drankprobleem (een van de overerfde familietrekjes) zijn toevlucht zocht op een Canarisch eiland, schreef over een hondje dat hem bekoorde. Het verhaal begon pas goed toen hij kwam te spreken over een oude oom wiens levensverhaal hem tot naspeuren en verdichten verleidde. Het verhaal van Petrus Canisius, een van de figuren uit Malterfoske: de jongen die opgroeide als bastaardzoon, kreeg nu het volle licht.

Dat pakte goed uit, het (verdichte) leven van Voos’ oom was tamelijk meeslepend. We lazen hoe Petrus na een bevlieging (‘voordat iemand in staat was te reageren was het gezicht van de voorman in bloedige pulp veranderd’) in de gevangenis belandt, daaruit wegglipt in de chaos van de bezetting door de nazi’s, hoe hij vlucht naar Nijmegen, havenarbeider wordt, een NSB-café frequenteert, als fabrieksarbeider in Duitsland terechtkomt – en verzeild raakt in bombardementen, en de oorlog.

Daar blonken en stonken Voos’ beschrijvingen weer: van Petrus die naar de schuilkelder moest rennen, ‘zonder te struikelen, vallen of in zijn broek te poepen’, van het oorlogsgeweld: ‘Hij liep verdoofd langs een brandende kluit waar twee staken uitpuilden’ (wat een mens bleek te zijn). Het was overrompelend en ook de schrijver leek soms overweldigd – voor alle gruwel liet Voos zijn spaarzaamheid varen. Daardoor gleed hij ook soms uit met gemakzuchtige formuleringen, of juist pathetiek. ‘Wat zij ook doen, er is alleen uitzicht op de dood’, schreef hij over ‘hopeloze’ nazisoldaten die zich ‘eervol’ lieten ‘vermorzelen door de Sovjetstoomwals’.

De lijn was dun: op andere momenten benamen Voos’ beschrijvingen je wel degelijk de adem. Al met al bleek, de valse start vergetend (dat eerste hoofdstuk over schrijver en hond beklijfde echt niet), het verhaal van Petrus inderdaad de eigen novelle waard.

Zwarte Jan
Is het verhaal van Gannef dat ook? Het uitgangspunt is beloftevol genoeg: de beurt is aan Jan, bekend uit Malterfoske als de jongen die werd ‘gearresteerd voor stropen, inbraak en brandstichting en opgesloten in de gevangenis’ en die pooier werd te Groningen. De eerste aarzeling over Gannef rijst wel als die hele misdaadgeschiedenis in luttele zinnen wordt afgedaan. Dat Jan ‘Zwarte Jan’ werd, een gannef, moeten we vooral zoeken in zijn onbarmhartige jeugd en een vechtpartij in een kroeg, waarna hij portier van een bordeel wordt – van de tussenliggende ontwikkeling had wel iets meer getoond mogen worden. Zo krijg je in Gannef vaker de indruk dat zich belangrijke zaken afspelen tussen de geboden scènes door. Dat de oorlog uitbreekt en Duitse klandizie het bordeel komt bezoedelen wordt lukraak gemeld, waarna de geallieerden alweer landen in Normandië. Dat een beruchte SS’er over de vloer komt blijkt Jan achteraf ‘een welkome onderbreking’ te hebben gevonden, maar toen het gebeurde lazen we er weinig van.

De tweede aarzeling: de taal. Die steekt bleek af bij de doorleefde zwierigheid van Voos’ eerdere novelles. Vaak, veel te vaak gebruikt hij nu clichés (‘Het beeld van haar vader kreeg een gevoelige knauw’, ‘Niets was echter minder waar’), te vaak formuleert hij in achteloze staande uitdrukkingen (‘Dat zou ze nog duur komen te staan’, ‘het werd hem droef te moede’). Die maken de beschrijvingen minder specifiek en zo de afstand tot het beschrevene groter. Als Voos vervolgens wél eigenzinnig wil formuleren, komt hij daar niet meer mee weg: de invloed van de nazi’s beschrijven als een ‘Pruisische octopus’ die ‘zijn tentakels overal [uitstrekt]’ is gezocht en lelijk, net als dit beeld: ‘Tussen de hoge huizen lagen de straten als een bedding waar een woeste rivier van geschiedenis doorheen denderde.’

Zou Voos te veel in de waarheid over zijn oom zijn blijven hangen, en verdichting niet aangedurfd hebben? Die indruk wordt wel gewekt door de vermelding van feiten die meer met de historie dan het verhaal te maken hebben (een bijfiguur ‘schoot eigenhandig de zoon van de beruchte collaborateur Pier Nobach uit Opende dood’). Daar komt bij: een vervoerend verhaal, zoals dat van Petrus Canisius, biedt de geschiedenis van Zwarte Jan eigenlijk niet – of er had heel veel verdichting aan te pas moeten komen. De scènes die van verbeelding getuigen (lyrische, gecursiveerde flashbacks naar de schimmelige tjalk waarin Jan opgroeide) brengen je weliswaar terug naar Malterfoske, maar niet naar Malterfoske.

11-06-2021 Thomas de Veen

Back to top