Grappen voor de schutters
Mazen Maarouf Alle soorten grenzen zijn in de verhalen van deze in Beiroet geboren auteur boterzacht.
In Grappen voor de schutters, afgelopen jaar genomineerd voor de International Booker Prize en in 2016 al bekroond met een grote Arabische korte-verhalenprijs, toont Mazen Maarouf (1978) een absurde kijk op de wereld. Zijn twaalf verhalen brengen een duister maar ook grappig universum naar voren, waarin personages zich, vaak tegen oorlog en armoede in, hartstochtelijk vastbijten in details die hun leven enige zin lijken te geven.
Het is aannemelijk dat Maaroufs eigen achtergrond – hij werd in Beiroet geboren als zoon van Palestijnse vluchtelingen – een rol speelt in de onderwerpkeuzes. Het titelverhaal bijvoorbeeld draait om een schooljongen die ervan overtuigd raakt dat zijn vader lastiggevallen wordt door soldaten omdat hij niet mans genoeg is – hij zint op manieren de man een glazen oog te bezorgen, zodat hij er eng uit zal zien. Daartoe poogt hij onder meer zijn doofstomme tweelingbroertje te verkopen, de zware jongens van zijn school in te huren, de soldaten zelf tegen zich in het harnas te jagen. De zakelijke kijk van de jongen op zijn omstandigheden (een omgeving waarin verminkte lijven normaal zijn, waar oorlog het decor is), laat zien hoe genormaliseerd geweld kan zijn als je erin opgroeit. En hoe gruwelijk geweld is als het als ‘normaal’ beschreven wordt.
Maaroufs eigen aandacht voor de taal en details is van een zorgvuldigheid die in scherp contrast staat met de doffe gruwel waarin de jongen rondloopt. Als hij wordt ondervraagd door soldaten voelt hij een van diens handen ‘zo zwaar als een duif, of anderhalve duif’ in zijn nek.
Naarmate de bundel vordert worden de verhalen absurder. Zo beschrijft Maarouf een oom die maar niet ophoudt met sterven en weer herrijzen; zijn dierbaarste bezit is een stierenvechterspakje, hij vecht met koeien in een slachthuis, heeft ‘handen groot als telefoonhoorns’. Hij verzint een vader die in een ondergrondse kroeg (‘rechthoekig als een biscuit’) als taak heeft een oude grammofoon aan te zwengelen, maar door een vacuümbom zijn armen verliest en eist dat zijn zoon er een afstaat zodat hij weer kan zwengelen. Maarouf schetst ook een zoon die zijn moeder wijsmaakt dat er op de snelweg een oude man rondwaart die met zijn grote bokshandschoenen auto’s in (jawel) biscuit verandert. En in het verhaal ‘Bioscoop’, dat leest als een koortsdroom, achtervolgt een jongen vanuit een gebombardeerde bioscoop – is hij de enige overlevende? Leeft hij wel? – een koe, terwijl hij gaten in muren dicht met kaas. Een rare speling van het lot en een gruwelijke keuze van de jongen zorgen ervoor dat de koe, die aanvankelijk een soort baken lijkt, verandert in een zielig monster.
Je moet ervan houden, je moet zeer zeker wat platheden op de koop toe nemen (met stip op één: de kennelijk onuitwisbare ‘vaginageur’ die een belangrijke rol speelt in het slotverhaal). Het kan lijken alsof Maarouf bittere ellende probeert te bedekken met willekeurige absurditeiten. Maar ik geloof dat het absurde juist wordt ingezet voor het blootleggen van tegenstellingen. Die van de onverenigbare menselijke drang van enerzijds liefhebben en anderzijds vernielen. Van met rust gelaten willen worden en gezien moeten zijn; zoals in het verhaal over een echtpaar dat tijdens het vrijen steeds vanaf een balkon bespied wordt door ‘een dwerg’, maar deze man gaat missen als ze ’m eindelijk zo ver hebben te verdwijnen.
En dan nog die onverdraaglijke grenzen tussen jezelf en een ander, tussen werkelijkheid en fantasie, droom en waken! In alle verhalen lijken die grenzen boterzacht, in het verhaal ‘Het andermansdromensyndroom’ bestaan ze niet meer. Hoesaan figureert hierin tot zijn grote frustratie in andermans dromen, besluit het heft in eigen hand te nemen, ontdekt dat hij wapens dromenland in kan smokkelen, en er ontstaat een soort ‘Being John Malkovich’-achtige situatie waarin hij in zijn eigen droom tegenover zichzelf komt te staan.
Te raar voor woorden, maar in de woorden van Maarouf werkt het. Subtiel (hoewel, soms zo subtiel als een bominslag) laat hij ook de verhalen naar elkaar verwijzen. Steeds weer blijken motieven uit het ene verhaal in het andere weerspiegeld te worden. De koeien in het slachthuis, de koe bij de bioscoop, de stier die het laatste verhaal vertelt. Een man die zich uitrekt als een veiligheidsspeld, een andere man die de persoonlijkheid van een veiligheidsspeld aanneemt. Verlamming is iets wat de personages zo nu en dan overkomt, net als het onder dwang verzinnen of juist aanhoren van grappen. En niemand lacht. Behalve dan, dat mag ik hopen, de lezer – misschien niet uit pret, dan toch uit bewondering.
ISBN | 9789463360845 |
---|---|
Datum van verschijning | 20191017 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 16 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres