Het recht op seks
‘Seks, iets wat we als een van de meest persoonlijke activiteiten beschouwen, is in werkelijkheid een openbaar ding. De rollen die we spelen, de emoties die we voelen, wie geeft, wie neemt, wie vraagt, wie dient, wie begeert, wie begeerd wordt, wie er beter van wordt, wie eronder lijdt: al die regels waren allang bepaald voordat we ter wereld kwamen.’ Aan het woord is Amia Srinivasan (Bahrein, 1984), politiek filosoof en hoogleraar aan de universiteit van Oxford. In haar veelgeprezen essaybundel The Right to Sex, een bestseller in Groot-Brittannië en nu uit in vertaling, stelt ze dat het feminisme nog een lange weg heeft te gaan. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat seks werkelijk vrij is? ‘Dat weten we nog niet’, schrijft ze. ‘Het is een kwestie van uitproberen.’
Vanuit een oudere feministische traditie – van Simone de Beauvoir tot Audre Lorde en Adrienne Rich – grijpt Srinivasan terug op het schrijven over seks als iets wat thuishoort in de sociale kritiek. In haar essays, die gaan over de politiek en ethiek van seks, stelt ze vragen over welke krachten er schuilgaan achter het ‘ja’ van een vrouw, wat het over seks zegt dat er toestemming gegeven moet worden en hoe het komt dat we, zoals ze schrijft, ‘zoveel psychisch, cultureel en juridisch gewicht zijn gaan toekennen aan een opvatting over toestemming die dat gewicht niet kan dragen’.
The Voice
Het zijn kwesties die, zeker nu recent het nieuws naar buiten kwam over de wantoestanden bij The Voice of Holland, actueler zijn dan ooit. Seks, afgezien van het plezier dat we eraan kunnen beleven, zorgt nog altijd voor problemen. En écht vrij zijn we nog lang niet.
Srinivasan is niet de enige die er zo over denkt. In haar recente boek Sekscultuur schrijft de Duitse filosoof Bettina Stangneth dat, als we over seks praten, ‘we allemaal in een kramp schieten’. Volgens haar hebben we vanuit de Europese traditie nog altijd niet geleerd om op een open en positieve manier over seks te praten. ‘Het christendom stond al in de traditie voor de angst voor het lichaam […]: seks, dat is de kern van onze natuur en verder niets.’ Seks vormt het tegendeel van de rede en dit gevaarlijke, dierlijke deel moet zo veel mogelijk klein gehouden worden. Dat ‘klein houden’ doen we volgens haar nog steeds. ‘Ondanks het verlichtingsdenken sinds de achttiende eeuw en alle inspanningen op seksueel-pedagogisch gebied is seks ook in de eenentwintigste eeuw vooral: een probleem.’
Maar wie seks per se in het duister wil houden, krijgt niets beters dan duisternis, meent Stangneth. En dus pleit ze ervoor dat we op een positieve manier over seks leren praten ‘in plaats van een deel van de mensheid ten laste te leggen dat ze zichzelf niet in de hand hebben en een ander deel telkens te kleineren alsof het nog bevrijd moet worden om de ontmoeting met een man te doorstaan.’ Want hoe kunnen we zinvol over verkrachting, dwang en seksueel gemotiveerd geweld spreken als we niet ook positief over seks spreken? ‘Zelfs het luidste ‘Nee!’ markeert alleen een grens’, schrijft Stangneth, ‘maar maakt je niet weerbaar, omdat je alleen sterk kunt zijn als je weet wat de moeite waard is om voor te vechten.’
Zo breekt Stangneth een lans voor meer innerlijke vrijheid: we moeten de eigen seksuele beleving bewust toelaten, en ook die van anderen, en dat is alleen mogelijk als we leren om seks niet angstig, maar eerbiedig tegemoet te treden. Hoe dit echter bijdraagt aan het inperken van seksueel misbruik en hoe wanpraktijken, zoals in het geval van The Voice, voorkomen kunnen worden, daarover laat ze zich niet concreet uit. Haar betoog beperkt zich tot een filosofisch zijnsniveau met als boodschap: durf je te uiten over wie je in wezen bent. Want wie zijn eigen lichamelijkheid doorgrondt, is ook beter in staat om vanuit die zelfkennis het lichaam met een ander te delen of grenzen aan te geven.
Het recht op seks
Waar Stangneth stopt, gaat Srinivasan verder. In haar essays richt ze zich op tal van netelige onderwerpen waaronder #MeToo, rassenongelijkheid in seksuele verhoudingen, pornografie en student-leraarrelaties. Telkens probeert ze, met een uiterst analytische blik, te kijken naar de structuren die van invloed zijn op ons seksuele gedrag. De kern van haar boek is opgebouwd rond ‘The Right to Sex’, een essay dat ze in 2018 publiceerde in de London Review of Books, waarin ze beschrijft hoe de 22-jarige Elliot Rodger, de beroemdste incel (afkorting voor involuntary celibate) ter wereld, in 2014 in Californië zes mensen doodde en veertien verwondde omdat hij meende recht te hebben op seks. In een online video en een manifest dat hij naar een aantal mensen had gestuurd voordat hij zichzelf door het hoofd schoot, stelde Rodger dat hij op seksueel en romantisch vlak was gemarginaliseerd op basis van zijn gebrek aan stereotiepe mannelijkheid en zijn ras (hij was half wit en half Chinees-Maleisisch) en dat hij ‘alle vrouwen zou straffen’ voor hun misdaad hem van seks te beroven.
Door welk systeem, vroeg Srinivasan zich af, komt het dat een man zich op seksueel vlak zo onbekwaam voelt? Hoe worden de verlangens van mannen en vrouwen ideologisch gevormd? Wellicht was Rodgers verlangen naar onbereikbare ‘lekkere, mooie blonde meisjes’ gevormd door patriarchale indoctrinatie. Want waar haalde hij het idee vandaan dat hij recht zou hebben op een vrouwenlichaam?
‘Het complot tegen mannen’
Die invloed van het patriarchaat op onze seksuele verhoudingen is een kwestie die ook terugkomt in haar andere essays. Zo onderzoekt Srinivasan in ‘Het complot tegen mannen’ hoe #MeToo-zaken tot stand komen en welke onderliggende processen deze beschuldigingen voeden. Hoe komt het dat (vooral rijke witte) mannen menen recht op seks te hebben en vrouwen zich verplicht kunnen voelen om het aan te bieden, ongeacht hun eigen verlangens? Srinivasan wijst erop dat er nog altijd sprake is van een zekere dwang vanuit het informele systeem van regels van, wat zij noemt, ‘gendergebonden seksuele verwachtingen’. ‘Vrouwen gaan door met seks waar ze geen zin meer in hebben, ook al beseffen ze dat ze ermee kunnen stoppen en weg kunnen gaan, omdat ze weten dat ze anders voor cockteaser worden uitgemaakt, door mannen geminacht worden: het gaat om meer dan alleen gemengde gevoelens, onprettige ervaringen of spijt.’ Maar inmiddels heeft de #MeToo-beweging die regels veranderd. Met als gevolg dat de mannen, die tot voor kort ‘onderworpen waren aan een totaliserende patriarchale ideologie, waardoor velen van hen niet het verschil konden zien tussen flirten en seksueel overschrijdend gedrag’, ineens ander gedrag moeten vertonen. Maar is dat wel zo? Volgens Srinivasan klopt dat niet. Vrouwen hebben mannen al veel langer op allerlei manieren de waarheid verteld over wat goed of fout is op het gebied van seks. Alleen kozen mannen ervoor, aldus Srinivasan, om ‘niet te luisteren omdat het hun beter uitkwam, omdat mannelijke normen dicteren dat hun plezier belangrijker is, omdat mannen om hen heen hetzelfde deden’. Het enige verschil is dat vrouwen, die zich voorheen onsystematisch en in de privésfeer verzetten, dat nu meer in het openbaar doen, met alle gevolgen van dien. Wat er volgens haar echt is veranderd voor mannen als komiek Louis C.K. of talkshowhost Charlie Rose is ‘dat ze er niet meer van uit kunnen gaan dat het geen consequenties zal hebben als ze het geschreeuw en de stilte negeren van de vrouwen die ze vernederen.’ En dat, stelt Srinivasan, raakt een gevoelige snaar: want tot nu toe vertrouwden rijke witte mannen er instinctief op dat het rechtssysteem wel voor hen zou zorgen.
Wil feminisme zinvol zijn, dan moet het manieren vinden om dat te doen zonder in het oude patroon van misdaad en straf te vervallen
Daarmee weet Srinivasan het proces dat nu al een aantal jaren gaande is, bondig samen te vatten.Maar tegelijkertijd stelt ze hierbij ook weer vragen. Zo wijst ze erop dat, in het geval van valse #MeToo-beschuldigingen – en dat is een aspect waar ook rekening mee gehouden moet worden – de slachtoffers voorheen, maar ook nu nog, vaak arme mensen of mensen van kleur zijn. Ook wijst ze erop dat als er geen beroep op de macht van de staat kan worden gedaan – omdat de zaak verjaard is, het bewijs alleen uit getuigenissen van vrouwen bestaat of de invloedssfeer van de man zo groot is dat hij in feite onaantastbaar is – vrouwen zich nu wenden tot de diffuse macht van social media. Maar, vraagt ze zich af, is dat wel het juiste middel? ‘Sommige vrouwen denken dat die macht geen naam mag hebben: dat een vermeende misbruiker online aan de schandpaal nagelen niet meer dan het uiten van een mening is en een van de weinige manieren waarop relatief machtelozen dat kunnen doen.’ Maar, schrijft ze, ‘moeten uitgerekend feministen het idee onderschrijven dat woorden geen pijn doen, of dat de schade die ze veroorzaken geen ethische of politieke consequenties heeft?’
Niet dat Srinivasan beweert dat het feminisme niet meer van mannen mag vragen of zelfs mag verwachten dat ze betere mannen worden. Maar wil feminisme zinvol zijn, dan moet het manieren vinden om dat te doen zonder in het oude patroon van misdaad en straf te vervallen. Daar ligt volgens haar dan ook de taak voor de feministe van de 21ste eeuw: ‘Wat is er werkelijk nodig om de patriarchale denkwijze te veranderen?
Gebrek aan zelfinzicht
Tegelijkertijd schrijft ze dat er uiteraard voor mannen een taak is weggelegd. Ze wijst op het pijnlijke feit dat de meeste prominente mannen die door #MeToo zijn ontmaskerd hun leven niet willen beteren. Ze beschrijft ook hoe mannen als Kevin Spacey (aangeklaagd door meerdere mannen) en radioster John Hockenberry, die aanvankelijk wél hun wangedrag toegaven, uiteindelijk het meest verontwaardigd waren over het feit dat ‘sorry zeggen’ niet alles goedmaakt, aangezien ze al kort daarna eisten dat ze ‘weer mee mochten spelen’.
Het zijn, kortom, uiterst ingewikkelde denk- en gedragspatronen die Srinivasan analyseert. Hoe er vanaf nu een structurele mentaliteitsverandering kan plaatsvinden, weet ze ook nog niet. In haar essay ‘Met mijn studenten in gesprek over porno’ pleit ze wel voor een soort ‘negatieve opvoeding’ waarin jongeren worden aangesproken op hun onbegrensde seksuele verbeelding. Daarbij moet er volgens haar niet worden uitgegaan van een autoriteit die de waarheid in pacht heeft over seks, maar moeten jongeren erop gewezen worden dat ze zelf de autoriteit zijn die bepaalt wat seks is en zou kunnen zijn. ‘Ze kunnen ervoor kiezen om hetzelfde soort seks te hebben als de generaties voor hen: gewelddadig, egoïstisch en ongelijkwaardig. Maar ze kunnen er ook iets blijs, vrijs en gelijkwaardigs van maken, aan hen de keuze.’
Stangneth pleit eveneens voor seksuele autonomie. Maar een bevredigend antwoord op de vraag hoe we ons op seksueel vlak kunnen bevrijden, hebben beide schrijfsters niet. Eerder laten ze je achter met het inzicht dat seks, meer dan ooit, een kwestie is van politiek en ethiek. Net als Srinivasan stelt Stangneth dat het nieuwe feminisme nog een lange weg heeft te gaan en dat praten over seks immer tot controverse leidt. Op de eerste pagina van Sekscultuur schrijft ze de weinig bemoedigende woorden: ‘Dit boek is zinloos […] Seks is ook aan het begin van de eenentwintigste eeuw geen onderwerp om het over te hebben, tenzij je op oorlogspad bent.’
Tot een soortgelijke conclusie komt ook Srinivasan. Als we seksueel overschrijdend gedrag willen tegenhouden, zal er volgens haar nog veel moeten veranderen. Haar essay ‘The Right to Sex’ eindigt dan ook met de ontluisterende, cynische constatering dat aangeklaagde witte mannen nog altijd niet vatten dat vrouwen verwachten dat zij, net als de rest van de wereld die hen aan de macht bracht, zullen veranderen. ‘Maar waarom zouden ze? Weten jullie verdomme niet wie ze zijn?’
‘Deze gedurfde feministische essaybundel is zeer aansprekend. Het boek laat zien hoezeer seksuele verlangens – tot wie we ons wel of niet aangetrokken voelen – politiek zijn.’ – The Guardian
‘Het verschijnen van een schrijver als Srinivasan aan het firmament, iemand die feministen vraagt om verder te gaan, is een geschenk voor het publieke debat.’ – The Los Angeles Times
‘Amia Srinivasan is een schrijver zonder weerga – ze fileert de nieuwe politiek van seks en macht tot op het bot en legt de fundamentele, soms tegenstrijdige principes bloot. Ze is gedurfd, empathisch en nietsontziend op zoek naar een nieuw frame.’ – Jia Tolentino
WINNAAR BLACKWELL’S NON-FICTIEBOEK VAN HET JAAR
ISBN | 9789044543636 |
---|---|
Aantal pagina's | 360 |
Datum van verschijning | 20220111 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 30 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres