Kamp Erika

Hester den Boer
22,99
Op voorraad
SKU
9789045044866
Besproken in NRC
Bindwijze: Paperback
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
  • Gratis verzending vanaf €50,-
  • Veilige en makkelijke betaalopties
  • Aangesloten bij Thuiswinkel Waarborg
  • Makkelijk bestellen ook zonder account
Afbeelding vergroten
Productomschrijving

‘Hij heeft in Westerbork gezeten’, zo verklaarde de familie van Hester den Boer de woedeaanvallen van haar opa. Na zijn dood ontdekte ze dat dat niet klopte: op een archiefkaart stond ‘Kamp Erika’ achter zijn naam gekrabbeld. Had hij daar gevangengezeten? Waarom had hij dat al die tijd verzwegen? En: waarom kon niemand haar wat vertellen over dat kamp?

Kamp Erika is het verslag van een persoonlijke zoektocht naar de gruwelijke geschiedenis van dit vrijwel vergeten Duitse concentratiekamp, gelegen in de bossen bij Ommen. De gevangenen, voornamelijk niet-Joodse mannen, werden hier niet bewaakt door Duitsers, maar door Nederlanders. Martelingen en excessief geweld waren aan de orde van de dag, zeker 180 gevangenen kwamen om. Na de oorlog kwam op de plek van het kamp een camping – alsof er niets was gebeurd.

Hoe bereid zijn we om de zwarte bladzijden uit onze eigen geschiedenis onder ogen te zien? Waar ligt de grens tussen goed en fout? En wat bezielde de bewakers? Aan de hand van uitvoerig archiefonderzoek en tientallen interviews met ooggetuigen en nabestaanden ontrafelt Den Boer een verzwegen oorlogstrauma dat tot op de dag van vandaag doorwerkt.

Meer informatie
Auteur(s)Hester den Boer
ISBN9789045044866
BindwijzePaperback
Aantal pagina's288
Publicatie datum20230411
NRC Recensie4 ballen
Breedte150 mm
Hoogte229 mm
Dikte28 mm
NRC boeken recensie

Je zou denken dat alles over de Tweede Wereldoorlog zo langzamerhand wel is gezegd en geschreven. Met Kamp Erika bewijst Hester den Boer (1981) dat dat niet zo is. Het is het verhaal van een vergeten kamp en een familiegeschiedenis ineen. Maar het is meer dan dat. Kamp Erika is ook een geschiedenis van de geschiedenis: het laat zien hoe we met het verleden zijn omgegaan en stemt tot nadenken daarover.

Zoals ieder jaar verschijnen er ook dit jaar weer tientallen boeken over de Tweede Wereldoorlog. De meeste daarvan kun je plaatsen in duidelijke categorieën: daders, slachtoffers, helden. Een van de redenen dat Kamp Erika eruit springt is dat de auteur aan het begin van haar onderzoek niet weet in welke categorie haar opa, de hoofdpersoon, valt.

Kamp Erika? Zoals de meeste Nederlanders had Hester den Boer er nog nooit van gehoord. En dat terwijl ze een masteropleiding Holocaust- en Genocidestudies, deels verzorgd door het NIOD, deed. ‘Ik kan bijna niet geloven dat ik het niet ken’, denkt ze als ze er voor het eerst van hoort.

Kamp Erika, bij Ommen in Overijssel, was een van de vijf Duitse concentratiekampen in Nederland in de Tweede Wereldoorlog, naast Westerbork, Vught, Amersfoort en (het minder bekende) Schoorl (dat eind 1941 al werd opgedoekt). Er is geen herinneringscentrum. Waar het kamp was, is nu een vakantiepark. Sinds een aantal jaar is er wel een bescheiden monument. Een kunstenares kreeg de opdracht iets te maken dat niet hoger was dan twintig centimeter – het mocht van de eigenaar letterlijk niet boven het maaiveld uitsteken. Helemaal onbekend is het kamp natuurlijk niet, maar veel is er niet over geschreven. De belangrijkste publicatie – een tot boek bewerkte afstudeerscriptie van onderzoeker Guusta Veldman die 144 pagina’s telt – is 30 jaar oud.

Als kind had Hester den Boer een band met haar opa. Maar een makkelijke man was het niet. ‘Als hij boos was ging dat briesend’, schrijft ze. En Jan den Boer was vaak boos. Zijn zoon, de vader van de auteur, vertelt: ‘Mijn moeder was regelmatig de klos. Hij heeft haar wel een paar keer het ziekenhuis in geslagen.’

Hester den Boer heeft zich voorgenomen het oorlogsverhaal van haar overleden opa te vertellen, maar veel is daarover niet bekend in de familie. Hij zat aan het einde van de oorlog in Westerbork, dat is het wel zo’n beetje. Kort voor zijn dood in 2018 vraagt ze of ze hem mag interviewen. Vlak voor de afspraak stort hij in. Hij kan er niet over praten.

Ze begint haar onderzoek met een mailtje aan het herinneringscentrum Westerbork. Kennen ze hem? ‘Nee’, mailt een medewerker terug. ‘Het is vrijwel uitgesloten dat hij in Kamp Westerbork heeft gezeten. [...] Ik heb in onze archieven geen enkele aanwijzing daarvoor kunnen vinden.’ Wel heeft de medewerker een kaartje gevonden in de centrale database van het Rode Kruis-archief met daarop de naam van opa. Daar staan alleen cryptische mededelingen op: ‘Komt voor op lijst Ommen met welke data?’ En: ‘Niet op lijst Kamp “Erica”.’

Theosofische beweging

Het is een raadsel. Opa heeft niemand ooit iets verteld over een kamp Erika. En als hij niet in Westerbork heeft gezeten, waarom heeft hij dat dan verteld?

Kamp Erika was voor de oorlog een spiritueel centrum van de in die tijd populaire theosofische beweging de Orde van de Ster, van de Brits-Indiase filosoof Krishnamurti. Het kamp, gebouwd in de vorm van een ster, was zelfs het internationale hoofdkwartier van de beweging. Jaarlijks kwamen er duizenden bezoekers uit alle windstreken naartoe.

De Duitsers maakten een einde aan het spirituele centrum, maar zagen wel mogelijkheden in het kamp. Vanaf 1942 werden er Nederlandse mannen opgesloten die waren veroordeeld voor ‘economische delicten’, zoals zwarthandel. Daarna – van mei 1943 tot september 1944 – werd het gebruikt als doorvoerkamp voor de Arbeitseinsatz, de tewerkstelling in Duitsland. En tenslotte werd het een strafkamp, voor verdachten uit het verzet en overtreders van de distributiewetten. Klein kun je kamp Erika niet noemen. Nadat het in juni 1942 in gebruik was genomen werd de maximumcapaciteit van 1.300 gevangenen snel bereikt.

Gummiknuppel

Het regime was hard. Gevangenen werden geslagen en gemarteld. Bijvoorbeeld door hen aan een paal te binden en met een gummiknuppel af te ranselen tot ze flauwvielen. ‘Berucht was de bunker’, schrijft Hester den Boer. ‘Er kwam alleen lucht naar binnen door een luchtpijp. Binnen was het koud en vochtig en er stond een laagje water op de grond. Het plafond was zo laag dat je er niet kon staan, je kon dus alleen in het koude, met uitwerpselen en vuiligheid vermengde water zitten of liggen. Gevangenen werden hier soms dagen achtereen opgesloten, vaak zonder duidelijke reden en zonder eten. Als ze er weer uit kwamen konden ze niet meer recht lopen, waren ze ernstig verzwakt of hadden ze door de kou een longontsteking opgelopen.’ Wat Erika onderscheidde: er waren alleen maar Nederlandse bewakers.

De opa van Hester den Boer blijkt inderdaad in Kamp Erika te hebben gezeten. Zijn naam is te vinden in het online archief van het Kamp bij het NIOD. In de familie gaat het verhaal dat hij ondergedoken zat in Edam omdat hij wilde ontkomen aan tewerkstelling en dat hij tijdens de hongerwinter in Drenthe werd opgepakt toen hij melk wilde stelen. ‘Tante Anja’, zijn zus die nog leeft, weet ook niet meer. Maar ze heeft wel nog een oude, half vergane ordner in een kast liggen met documenten die haar broer haar ooit in bewaring heeft gegeven. Daar zit een briefje in waarop staat dat hij in april 1945 onderdak toegewezen kreeg in Ommen en dat hij afkomstig was uit Westerbork. Niet uit het concentratiekamp, maar uit werkkamp De Pieterberg bij Westerbork. Daar werden alle gevangenen van Kamp Erika aan het einde van de oorlog naartoe gebracht, toen de Duitsers vluchtten voor de geallieerden.

Hester den Boer vindt nog iets. Een kwitantie van het kamp gedateerd 18 maart 1945: ‘De gevangene J.J.H. den Boer verklaart hiermede te hebben ontvangen de somma van FL. 250 (tweehonderd en vijftig).’ Dat was heel veel geld in die dagen. ‘Zou mijn opa ook werkzaamheden hebben verricht voor het kamp en daar geld voor hebben gekregen?’, vraagt ze zich af. Zou hij hebben gecollaboreerd? Of erger nog: zou hij misschien bewaker zijn geweest?

Het is zonde om hier te verklappen hoe de zoektocht naar het verleden van opa eindigt. Het is bovendien vooral de zoektocht zelf die interessant is, niet de uitkomst daarvan. Doordat Hester den Boer lange tijd niet weet in welke categorie haar opa valt – dader of slachtoffer – krijgt haar verhaal een extra laag die veel andere boeken over de Tweede Wereldoorlog niet hebben.

En passant vertelt ze over onze omgang met het oorlogsverleden. ‘In de eerste decennia na de bevrijding werd de oorlog vooral herdacht als een periode van onderdrukking en verzet, waar Nederland gesterkt en verenigd uit was gekomen’, schrijft ze. Boeken en films waren vaak heldenverhalen.

Voor het gruwelijke lot van Joodse Nederlanders was aanvankelijk weinig aandacht. Dat veranderde pas vanaf de tweede helft van de jaren zestig, onder andere door de publicatie van De ondergang, het beroemde boek van Jacques Presser. Kamp Erika ‘profiteerde’ daar niet van, het kreeg geen herinneringscentrum of museum, zoals Westerbork, Vught en Amersfoort. Historicus Rob van der Laarse legt in Kamp Erika uit waarom. ‘Erika past eigenlijk in geen enkel narratief’, zegt hij. ‘Het past niet in het naoorlogse verzetsnarratief, want er zaten, met uitzondering van de laatste periode, geen verzetsstrijders. En tegelijkertijd is het ook nooit een Jodenkamp geweest.’

Misbruik

Veel van de gevangenen in Kamp Erika zaten daar voor kleine vergrijpen. Hester den Boer slaagt erin een aantal van hen die nog leven op te sporen. Een van hen vertelt dat de jongste jongens in het kamp werden misbruikt door de oudere gevangenen. Slachtoffers en daders – het blijken lastige categorieën in dit verhaal.

Hester den Boer wil ook weten wie de bewakers waren in het kamp. Zij blijken niet meer te interviewen, maar aan de hand van hun dossiers in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging kan ze toch een goed beeld van hen schetsen. De meesten hadden geen geweldige maatschappelijke positie, zo blijkt. ‘Ze waren bijvoorbeeld veenarbeider, schilder of hadden losse baantjes. En de meesten waren door de crisis ook nog eens werkloos geworden. Solliciteren op een baan als kampbewaker bij Kamp Erika betekende een kans op een goed salaris in een periode van hoge werkloosheid.’ Sommigen hadden gesolliciteerd om zelf aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen. Ze sympathiseerden soms wel met de Duitsers, maar fanatieke nazi’s waren ze niet.

Een van de bewakers, Herbertus Bikker, ‘de beul van Ommen’, verloor op jonge leeftijd zijn moeder en had een vader die sloeg. Dat kan zijn gedrag misschien verklaren, maar is het ook een reden om hem te vergeven? ‘Nee’, schrijft Hester den Boer. ‘Die gedachte verwerp ik meteen.’ Maar moet ze het haar opa dan wel vergeven dat die haar oma sloeg, omdat hij een oorlogstrauma had?

Hoe moeilijk de categorieën ‘goed’ en ‘fout’ zijn, blijkt ook als ze praat met de 95-jarige Harry Burgers, die in Kamp Erika verschrikkingen doorstond als gevangene. Ook hij werd misbruikt, vertelt hij. Dan volgt een indringende passage: ‘Ik wil Harry al bijna bedanken voor ons gesprek en maak me langzaamaan klaar om te vertrekken, als hij duidelijk maakt dat hij nog wat wil vertellen. „Na de oorlog ben ik naar Indië gegaan,” begint hij. „Hoe ik mij toen gedragen heb, dat is onvoorstelbaar. We leefden daar als beesten.” [...] „In Indië hadden we allemaal een eigen baboe, een soort bediende,” vervolgt hij. „En die moest ons wakker maken. En als ze wat wilde bijverdienen, dan moest ze ons eerst even bevredigen. Snap je wat ik bedoel?” Harry staat op en schuifelt wat door de kamer. „Daar was het zo: als je wilde neuken dan ging je neuken. Je had niet of nauwelijks moraal.”

Waffen SS

Sinds de jaren tachtig zijn er pogingen gedaan om het zwart-witdenken over de oorlog te doorbreken. Dat begon met Hans Blom, een van de opvolgers van Loe de Jong bij het RIOD, die er in 1983 in zijn oratie In de ban van goed en fout voor pleitte ‘om afstand te nemen van de moraliserende visie en op zoek te gaan naar verklaringen in plaats van te oordelen’.

Toen historicus Chris van der Heijden twintig jaar geleden probeerde dat beeld te verkopen aan een breed publiek met zijn boek Grijs Verleden, kreeg hij het verwijt dat hij daarmee probeerde het gedrag van zijn vader (die diende bij de Waffen SS) goed te praten. En recenter, in 2019, kreeg programmamaker Ad van Liempt nog felle kritiek omdat hij zich in een boek over kampcommandant Albert Gemmeker van Westerbork schuldig zou hebben gemaakt aan ‘nivelleren’. De laatste voorbeelden noemt Hester den Boer niet. Maar zeker in publieksboeken over de Tweede Wereldoorlog gaat het nog vaak over daders en slachtoffers.

Inmiddels is iedereen die nog herinneringen heeft aan de oorlog dood of heel oud, merkt Den Boer op. De derde generatie, háár generatie, neemt het woord. ‘Wij willen weten wat onze grootouders echt hebben meegemaakt’, schrijft ze. ‘Of ze nu goed waren of fout, dader of slachtoffer, of iets daartussenin. En misschien lukt dat wel alleen door die categorieën helemaal los te laten.’

Mij lijkt het een illusie dat je die categorieën helemaal los kunt laten, als je dat al zou willen. De Tweede Wereldoorlog blijft de ultieme morele maatstaf en dat verklaart ook waarom uitgevers er boeken over blijven uitgeven. Maar het is natuurlijk wel zo dat elke generatie haar eigen geschiedenis schrijft. De generatie van Hester den Boer begint daar nu pas mee. Over de Tweede Wereldoorlog is nog niet alles gezegd en geschreven.

Bestanden bij dit product
Inkijkexemplaar.pdf (582.67 kB)
Back to top