Lentetuin
Deze vier boeken beschrijven het échte leven van Japanse stedelingen
Japan Literatuur uit Japan die westerse lezers bereikt, biedt vaak een bevestiging van een clichébeeld. Hoe leren we het hedendaagse Japan écht kennen?
Wat een literaire cultuur wenst te bekronen, zegt veel over die cultuur. Wat zo’n cultuur wel en niet uit andere culturen wenst te vertalen ook.
Terwijl in Nederland een van de belangrijkste literaire prijzen door de zoveelste naamsverandering – AKO werd ECI werd BookSpot werd Boekenbon – wéér aan gewicht heeft ingeboet, werd in Japan deze zomer de 163ste Akutagawaprijs uitgereikt, dé halfjaarlijkse literaire accolade van het land. Nu suggereert zo’n lange traditie een belegen aangelegenheid – het vieren van gevestigde namen die een gooi doen naar de titel bourgeoisboek van het jaar – maar niets is minder waar. De Akatugawaprijs bekroont novellen en korte romans van nieuwe literaire stemmen, en daarmee: vernieuwing in plaats van stagnatie. Het is een prijs die in het verleden door latere grootheden als Kobo Abe, Yoko Tawada en Nobelprijswinnaar Kenzaburo Oë werd gewonnen, en niet toevallig de laatste tien jaar net zo vaak naar vrouwen als mannen ging.
Helaas weet niet veel van dat werk Nederlandse lezers te bereiken. Hoewel er – in het kielzog van Haruki Murakami en ook van Marie Kondo – sprake is van een (relatieve) hausse aan uit het Japans vertaalde boeken, kiezen uitgevers vaak voor klassiekers en voor titels die ons clichébeeld bevestigen: een tikje mysterieus, traditioneel, fijnzinnig, met als ergerlijkste cliché de onvermijdelijke kat op het omslag. Terwijl we juist door de literaire voorhoede het hedendaagse Japan zouden kunnen leren kennen: een modern land dat te kampen heeft met vergrijzing en bevolkingskrimp, met economische stagnatie, een rechtse politieke wind en de nasleep van de ramp van Fukushima. Een land waar megalopolis Tokio de regio leeg trekt, de working poor lijden onder de gevolgen van Abenomics (het economisch beleid van Shinzoō Abe, red.), werkzekerheid is afgekalfd en vrouwen en minderheden zich proberen te ontworstelen aan achterhaalde rolpatronen.
Inzicht
Vier recente vertalingen, eentje in het Nederlands, drie in het Engels, geven inzicht in dát Japan: Tomoka Shibasaki’s met de Akutagawa bekroonde Lentetuin, Mieko Kawakami’s Breasts and Eggs, een (fiks) uitgebreide versie van de novelle waarmee ze in 2007 de prijs won, Sayaka Murata’s tweede roman Earthlings, en Yu Miri’s Tokyo Ueno Station, dat afgelopen week de Amerikaanse National Book Award in de categorie vertaald won. Vier boeken van vrouwelijke auteurs die een blik werpen op Japanners die leven in de kantlijn van de stad en de samenleving.
Van Kawakami wordt internationaal veel verwacht, en dat valt te begrijpen. Haar roman is tegelijk toegankelijk en gelaagd, speels en ernstig, maar belangrijker: ze heeft een thema te pakken dat zowel universeel is als zéér specifiek Japans in de details. Alleenstaand ouderschap.
In het eerste deel van Breasts and Eggs ontmoeten we de jonge vrouw Natsu, haar oudere zus Makiko en Makiko’s dochtertje Midoriko, die weigert te spreken en nu communiceert met kattebelletjes. Natsu en Makiko zijn opgegroeid in een arm gezin in Osaka dat met kunst- en vliegwerk overeind werd gehouden door hun alleenstaande moeder en hun oma. Eigenlijk is Makiko nooit aan dat leven ontsnapt – op latere leeftijd werkt ze nog steeds als hostess in een ranzige bar. Nu komt ze bij Natsu op bezoek in Tokio om zich te oriënteren op een borstvergroting.
Worstelend schrijver
Maar het zwaartepunt van de roman is het sterkere tweede deel, waarin de nadruk volledig op Natsu ligt. (De Japanse titel Natsumonogatari betekent ‘Het verhaal van Natsu’.) We zijn zo’n tien jaar verder en Natsu, achter in de dertig, is een worstelend schrijver in een piepklein appartementje die na haar eerste publicatie muurvast zit. Ze is al jaren bewust single, heeft een afkeer van seks, maar wel een kinderwens. Ze acht zich ‘verre van gekwalificeerd voor het ouderschap, financieel of anderszins’, maar ze heeft de diepgewortelde en ook door haar niet goed begrepen behoefte haar kind te leren kennen.
Het probleem is: ivf staat in Japan niet open voor alleenstaande ouders. En dus is Natsu veroordeeld tot een zoektocht langs andere mogelijkheden. Internationale spermadonatie? Een schimmige lokale donor? Ze komt in contact met een organisatie van donorkinderen die hun donorvaders nooit hebben gekend, en worstelt met de ethische dimensies van donatie. Tegelijk beent Kawakami bij monde van Natsu zéér overtuigend de rol van vrouwen en vrouwenlichamen in het moderne Japan uit, en de vele emoties en overwegingen die komen kijken bij zo’n ‘niet-traditionele’ kinderwens. Dat doet ze op een manier die nooit prekerig wordt (behalve wanneer prekerige mensen tegen het krijgen van kinderen preken) en altijd invoelbaar blijft.
Sayaka Murata’s Earthlings is verwant aan Kawakami’s roman: ook hier gaat het over seksloosheid, maatschappelijke verwachtingen en het vinden van je weg buiten de gangbare normen. Maar Murata – die in 2016 de Akutagawa won met Buurtsupermens – heeft een véél eigenaardiger boek geschreven. We maken kennis met Natsuki, een onaangepast meisje dat zowel thuis als op school voor nutteloos wordt aangezien.
Thuisplaneet
Tijdens de jaarlijkse trip naar haar grootouders, die in de bergen wonen, gaat ze een verbond aan met haar neefje Yuu, die zich een alien waant. Natsuki en Yuu hopen te kunnen vertrekken naar de planeet Popinpobopia, Yuu’s thuisplaneet. Dan zullen ze verlost zijn van de verwachtingen van de Fabriek, zoals Natsuki de samenleving noemt: een plek voor economische output en babyproductie. Natsuki heeft ook reden zich van de wereld te willen afkeren, niet in de laatste plaats van de jonge leraar die haar het type privébijles geeft dat geen kind gegeven mag worden.
Decennia later leeft Natsuki samen in een seksloos schijnhuwelijk met een man die zich evengoed aan de druk van de samenleving wil onttrekken – een relatievorm die ook in Buurtsupermens een rol speelde. Waar Natsuki nog hoopt gehersenspoeld te kunnen worden zodat ze als een echte Aardbewoner kan functioneren, wil haar man maximale afstand tot de samenleving bevechten. Iets wat zal uitmonden in een hernieuwde kennismaking met Yuu, het afwerpen van elk Aards lijfeigendom, en een Popinpobopiaanse levenshouding waarover ik hier maar zo min mogelijk moet zeggen. Behalve dat Murata het inzet om tot een afwisselend geestige en gruwelijke vertelling te komen die onze mensenprogrammatuur onder een vergrootglas legt en suggereert dat mensen tot het uiterste kunnen gaan om te overleven in een context die hen vijandig gezind is.
Shibasaki’s Lentetuin is van toonzetting ingetogener, en zou kunnen worden opgevat als een kleine studie naar de verhouding tussen de mens en de stedelijke leefomgeving. Zelden heb ik een boek gelezen waarin architectuur zo’n grote rol speelde. Taro, gescheiden en werkzaam bij een kleine marketingfirma, ziet op zekere dag vanaf zijn balkon zijn buurvrouw, manga-tekenaar Nishi, een poging wagen over de omheining te klauteren rond het naast hun complex gelegen ‘hemelsblauwe westerse huis’. Nishi blijkt dankzij een oud fotoboek een obsessie te hebben opgevat voor het gebouw, en alles te doen om een blik naar binnen te kunnen werpen. Waaronder zich onder valse voorwendselen opdringen aan de familie die het huis bewoont.
Bomaanslag
Zelf behoren Taro en Nishi tot de laatste bewoners van het View Palace Seaki III-flatgebouw, dat op de nominatie staat afgebroken te worden. Het stemt Taro weemoedig. ‘Hij voelde bijna medelijden met dit gebouw, dat zou worden vernield, hoewel het jonger was dan hijzelf.’ En het maakt hem bewuster van de wijk waar hij woont. Van de leegstand – in afwachting van sloop en nieuwbouw om de bevolking van Tokio van veel te dure woonruimte te voorzien en de stad een metamorfose te laten ondergaan voor de Olympische Spelen. De onbewoonde huizen stralen ‘nauwelijks verlatenheid of somberte uit. Ze leken gewoon op holten die stilletjes gaapten.’ En datzelfde geldt in zekere zin voor Taro en Nishi.
Shibasaki legt subtiele verbanden tussen de eenzaamheid en vergankelijkheid van het stadslandschap en de mensen die daarin leven. Tegelijk maakt dat dit door Luk Van Haute vertaalde boek ook het bedaagdste van de vier.
Nee, dan Yu Miri. Een radicaal andere schrijver en een radicale schrijver. De publicatie van haar eerste roman werd in 1994 door de rechter verboden, waarna het acht jaar later alsnog in aangepaste vorm verscheen. Ze won met Kazoku Sinema (1997) de Akutagawa, maar omdat ze een uitgesproken zainichi is, de achtergestelde Koreaanse minderheid, kreeg haar werk niet alleen te maken met het traditionele commerciële opkontje, maar ook met racistische bejegening door rechts-extremisten, die dreigden met bomaanslagen op boekhandels waar ze zou optreden.
Suïcidale tiener
Yu groeide op als suïcidale tiener en dropout, wat haar verhaal, schreef The New York Times, de weerslag maakt van een aantal ‘verwoestende aspecten van het hedendaagse Japan: de verwaarlozing van kinderen, de slechte behandeling van minderheden, een toenemend tij van zelfmoord en geweld op scholen.’ Na de ramp van Fukushima, in 2011, reisde Yu veelvuldig naar het getroffen gebied om via een noodzender een radioprogramma te maken, en inmiddels woont ze er en runt ze er – als alleenstaande moeder – een boekhandel en een theatertje.
Zowel Fukushima als de bouwhausse ten behoeve van de Spelen speelt op de achtergrond een rol in Yu’s ijzersterke Tokyo Ueno Station. Maar ze richt haar blik vooral op een marginale groep waarover je zelden leest, en waarvan wij in het westen het bestaan niet eens vermoeden: de daklozen die in Tokio’s tentenkampen wonen. Dit is het verhaal van Kazu, een eenvoudige arbeider uit Fukushima die zich jarenlang in Tokio kapot werkt in de bouw. Kazu ziet zelden zijn eigen gezin, om – nadat het noodlot dat gezin treft – zijn laatste jaren te slijten in het daklozenkamp in Ueno Park. Maar zelfs de dood bevrijdt hem niet. Wat we lezen zijn de observaties en herinneringen van een geestverschijning die tot het park veroordeeld is. En tot het verleden.
Mond en neusgaten
Miri geeft daklozen een gezicht. ‘…witte rook sijpelde, traag, uit zijn mond en neusgaten – de kegel van de sigaret die hij in zijn rechterhand hield zou spoedig zijn vingers branden. Jaren van zweet en vuil hadden de kleur van zijn kleren aangetast, maar met zijn tweed petje, zijn geruite jas en zijn bruine leren laarzen leek hij op een Engelse jager.’ Kazu beschrijft hoe daklozen tijdschriften en manga uit de prullenbakken bij het station vissen, weer in vorm proberen te krijgen, zodat ze voor een paar yen te verpatsen zijn. ‘Maar soms werden ze onder het mom van beschermingsgeld uitgeklopt door de lokale yakuza. […] We waren altijd op onze hoede, nagezeten door gevaar en de angst dat alles wat we bezaten, hoe kort ook, elk moment kon worden weggenomen.’
Bovenal is Tokyo Ueno Station een woedend boek. Niet voor niks trekt Yu parallellen tussen het leven van Kazu en dat van de even oude keizer Akahito, een man voor wie het park ontruimd wordt als hij het museum aldaar wenst te bezoeken. Het maakt Tokyo Ueno Station tot een unicum, thematisch, van vorm en van toon. Een dun boek met de punch van een zwaargewicht.
Dus, Nederlandse uitgevers, wie durft het aan?
27-11-2020 Auke hulst
ISBN | 9789490042172 |
---|---|
Aantal pagina's | 128 |
Datum van verschijning | 20200605 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 12 mm |