Liefde in tijden van haat

Florian Illies
24,99
Op voorraad
SKU
9789045046037
Besproken in NRC
Bindwijze: Paperback
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
  • Gratis verzending vanaf €50,-
  • Veilige en makkelijke betaalopties
  • Aangesloten bij Thuiswinkel Waarborg
  • Makkelijk bestellen ook zonder account
Afbeelding vergroten
Productomschrijving
‘Liefde in tijden van haat’ door Florian Illies is een opwindende reis naar het verleden, die leest als een commentaar op ons chaotische heden. Hij neemt ons mee naar de jaren dertig van de vorige eeuw. Toen het politieke klimaat verkilde, bruisde het culturele leven: in Berlijn, Parijs, Ticino en aan de Rivièra zetten de grote namen van die tijd zich schrap tegen naderend onheil. Terwijl Jean-Paul Sartre cheesecake eet met Simone de Beauvoir in Kranzler-Eck in Berlijn, Henry Miller en Anaïs Nin wilde nachten beleven in Parijs en F. Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway gepassioneerde affaires in New York beginnen, zien Bertolt Brecht en Helene Weigel zich net als Thomas en Katia Mann genoodzaakt een veilige haven te zoeken. Dit alles gebeurt op het moment waarop de nationaalsocialisten de macht grijpen in Duitsland, boeken verbranden en het geweld tegen Joden begint.
Meer informatie
Auteur(s)Florian Illies
ISBN9789045046037
BindwijzePaperback
Aantal pagina's368
Publicatie datum20220614
NRC Recensie3 ballen
Breedte134 mm
Hoogte210 mm
Dikte30 mm
NRC boeken recensie

Zo was het in de dagen voordat de nazi’s echt aan de macht kwamen: de intelligentsia dacht dat het allemaal wel mee zou vallen

1933 Negentig jaar geleden kwam op 30 januari Hitler aan de macht. Uit dagboeken en brieven van tal van schrijvers en kunstenaars blijkt hoe losbandig, beangstigend en naïef tegelijk het leven in Duitsland was in de voorafgaande jaren. In twee boeken worden die ego-documenten kunstig met elkaar vervlochten in een spannend, waargebeurd verhaal.

Op 16 juni 1933 wordt op straat in Tel Aviv Viktor Arlosoroff door twee mannen doodgeschoten. Arlosoroff is behalve de onofficiële minister van Buitenlandse Zaken van de Jewish Agency, de organisatie die de oprichting van een Joodse staat in Palestina voorbereidt, ook de ex-minnaar van Magda Quandt. En zij is sinds twee jaar getrouwd met Hitlers propagandachef Joseph Goebbels. Als vertrouwelinge en aanbidster van de ongehuwde Führer is ze bovendien de First Lady van het Derde Rijk. Maar ooit was het anders. Toen wilde de blonde Magda zelfs met haar Joodse geliefde naar Palestina emigreren.

In opdracht van David-Ben Goerion is Arlosoroff in mei 1933 nog even in Berlijn. Als hij in een etalage een foto van het echtpaar Goebbels ziet, besluit hij Magda te schrijven. Ze antwoordt hem. Een ontmoeting zou haar leven in gevaar brengen, schrijft ze. En zelf kan hij maar beter maken dat hij uit Duitsland wegkomt. Maar het is al te laat. Goebbels wil alle sporen van de ‘Joodse passie’ van zijn vrouw uitwissen. Twee dagen na Arlosoroffs terugkeer in Palestina lukt hem dat.

Het is een van de verrassendste gebeurtenissen in Liefde in tijden van haat 1929-1939, het nieuwe boek van de Duitse publicist Florian Illies, die er een genoegen in schept om aan de hand van ego-documenten en biografieën een belangrijke periode uit de Duitse geschiedenis tot leven te brengen. Het is geen originele aanpak. Zo ging in het Duitse taalgebied Stefan Zweig hem voor in zijn Sternstunden der Menschheit en heeft Illies een Nederlandse equivalent in P.J. Bouman, die in 1953 met zijn Revolutie der eenzamen een bestseller in dit genre schreef.

Ook Illies’ eerste kroniek, 1913. Der Sommer des Jahrhunderts (2012), werd een internationaal succes. In 2018 plakte hij er zelfs met 1913, was ich unbedingt noch erzählen wollte een vervolg aan vast. En nu is er een nieuw deel, waarin de erotiek van zijn hoofdpersonen in een cruciale periode uit de geschiedenis centraal staat.

De basisingrediënten zijn de levens van beroemde kunstenaars, schrijvers, militairen en politici. Illies put rijkelijk uit biografieën, dagboeken, brieven van de leden van de familie Mann, Pablo Picasso, Louis Ferdinand Céline, Bertolt Brecht, Kurt Weill, Kurt Tucholsky, George Grosz, Jean Paul Sarte en Simone de Beauvoir, Anaïs Nin, Ernst Jünger, Marlene Dietrich, Leni Riefenstahl, Joseph Goebbels, Erich Maria Remarque, Salvador Dali, Scott en Zelda Fitzgerald, Josephine Baker, Alfred Döblin, Christopher Isherwood, Dietrich Bonhoeffer en ga zo maar door. En wat blijkt? Op de kuise Thomas Mann en Konrad Adenauer na danst iedereen van minnaar naar minnares. Geslacht doet er vaak niet toe. Het is net zo fluïde als tegenwoordig.

Vluchtige relaties
Wat vooral opvalt is de vluchtigheid van veel relaties. Schrijver Erich Kästner, die een sterke moederbinding had en zich aan geen van zijn vele minnaressen kon overgeven, formuleerde het nog wel het beste in zijn gedicht ‘Zakelijke romance’: eerst delen ze het bed met elkaar, ‘daarna raakten ze de liefde kwijt, zoals anderen een wandelstok of een hoed’.

Een psychiater zou die zakelijkheid herleiden tot de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog, die alle gevoelens had uitgeschakeld omdat het zinloze verlies van al die miljoenen mensenlevens anders niet te verteren was. Een goed voorbeeld dat Illies aanvoert is de schrijver Erich Maria Remarque. In 1929 was hij wereldberoemd geworden met zijn anti-oorlogsroman Im Westen nichts neues. Maar met dat boek haalde hij zich ook de haat op de hals van extreem-rechtse nationalisten, die het als een belediging van het Duitse vaderland zagen. Zelf had Remarque aan het front zoveel verschrikkingen meegemaakt dat hij zich emotioneel aan geen vrouw kon binden, ook al had hij in zijn snelle sportauto’s de ene vriendin na de andere naast zich zitten, met de Amerikaanse filmster Paulette Goddard als pronkjuweel.

Een opvallende figuur in Illies’ pallet van losbandigheid is ook de anti-moderne filosoof, schrijver en oorlogsverheerlijker Ernst Jünger. Hij was zijn vrouw levenslang ontrouw en meende dat een creatief mens zich zo nu en dan buitenshuis aan een roes moest overgeven. Dat deed hij vaak met zijn vriend, de extreem-rechtse jurist Carl Schmitt, die seks beschouwde als een lichamelijk pepmiddel voorafgaand aan zijn openbare optredens. Mevrouw Schmitt was er voor de stabiliteit.

In het vrouwelijke kamp voert Illies filmregisseur Leni Riefenstahl op, een kille nymfomane die de schrik om het hart slaat als Joseph Goebbels op een dag haar vermoedelijk Joodse grootmoeder ter sprake brengt en er een einde lijkt te komen aan haar carrière in het prille Derde Rijk. Door tussenkomst van Hitler, haar platonische liefde, wordt die ‘besmette’ afkomst weggemoffeld.

Van Bertolt Brecht, Anaïs Nin en Marlene Dietrich weet je zo onderhand wel dat ze als vlinders van het ene bed naar het andere fladderden. Maar dat de door de nazi’s vermoorde theoloog Dietrich Bonhoeffer meer van mannen dan van vrouwen hield, en dat de door de homo-erotische en esoterische dichter Stefan George beïnvloede Claus Schenk graaf von Stauffenberg, die als Wehrmachtsofficier in 1944 een aanslag op Hitler zou plegen, liever bij zijn soldaten uithing dan bij zijn vrouw, is minder bekend.

Ondanks al die sappige weetjes, overstijgt Illies nergens het grotere verhaal van wat de door hem opgevoerde personages in hun seksuele losbandigheid bindt. Wie dat wel doet is de Duitse journalist Uwe Wittstock. In zijn knap geconstrueerde Februari 1933. De winter van de literatuur gebruikt ook hij ego-documenten en biografieën van beroemdheden uit die tijd, maar hij plaatst hun levens in de context van de geschiedenis. En dan besef je dat al die seksuele wetenswaardigheden waar Illies mee komt aanzetten totaal onbelangrijk zijn. Zo laat Wittstock zien hoe de dichter-dokter Gottfried Benn, die bij Illies vooral bezig is om de ene na de andere minnares ongelukkig te maken, zich uit cynisme en verveling tot het gedachtegoed van de nazi’s bekeert en hij daarmee hun geweld rechtvaardigt. Door zo’n voorbeeld besef je dat het veel andere conservatieve Duitsers net zo moet zijn vergaan.

Het sterke punt in Wittstocks boek is dat hij zich op de afgemeten periode van 28 januari tot 15 maart 1933 richt. Het zijn de dagen waarin de nazi’s aan de macht komen en, na de Rijksdagbrand van 27 februari, de grondwet uitschakelen om meteen hun linkse tegenstanders op te pakken. In maart 1933 zitten alleen al in Pruisen 10.000 personen in de gevangenis of het concentratiekamp.

Arrestantenlijst
Wittstock benadrukt dat slechts enkelingen, zoals Klaus Mann, de ernst van de nazi-terreur voorzagen. Veel van Hitlers tegenstanders namen dan ook pas op het allerlaatst de benen. Een van hen is Theodor Wolff, de legendarische hoofdredacteur van het Berliner Tageblatt, waarin Kurt Tucholsky, Gabriele Tergit en Rudolf Olden schreven. Als op de dag na de Rijksdagbrand een collega hem komt waarschuwen dat hij op een arrestantenlijst staat, kan Wolff, die van Joodse komaf is, het niet geloven. En dan laat Wittstock hem denken: ‘Hij is een burger van onbesproken gedrag, moet híj bang zijn voor de politie? Hij kan als chefredacteur bij deze nieuwssituatie toch niet…’ Die collega pakt vervolgens Wolffs jas en hoed, trekt hem achter zijn bureau vandaan en brengt hem naar het station waar hij de trein naar München neemt om van daaruit naar het buitenland te gaan. In 1943 zal hij alsnog in handen van de nazi’s vallen.

Wittstock begint zijn boek met de toneelschrijver Carl Zuckmayer, die zich op 28 januari klaarmaakt om in Berlijn naar het persbal te gaan, waar de culturele en politieke society van Duitsland aanwezig zal zijn. Sinds de première van zijn toneelstuk Der fröhliche Weinberg, waarin corpsstudenten en oorlogsveteranen belachelijk worden gemaakt, gaat het hem voor de wind.

Diezelfde dag heeft president Paul von Hindenburg een nieuwe regering laten vormen. De regeringsloge in de feestzaal van het persbal is dan ook leeg, als aankondiging van het onheil dat zich twee dagen later aandient als Hitler tot rijkskanselier wordt benoemd.

Op het bal maakt Zuckmayer vooralsnog plezier met de beroemde oorlogsvlieger Ernst Udet, die zich een paar maanden later bij de NSDAP zal aansluiten. In 1936 zal hij Zuckmayer tijdens een laatste vluchtige ontmoeting bezweren om Duitsland zo snel mogelijk te verlaten. Tenslotte wordt de schrijver net als Remarque, die ook op het bal rondloopt, gehaat door de nationaalsocialisten.

Waar Illies de ene anekdote aan de andere rijgt, bouwt Wittstock vanaf die openingsscène een verhaal op van drieëndertig schrijvers, kunstenaars, journalisten en politici die door het Hitler-regime vermalen dreigen te worden. Door het te larderen met korte mededelingen over straatgeweld, waarbij dagelijks wel iemand door de nazi’s of communisten wordt doodgeschoten, bouwt hij de spanning steeds verder op.

Ook laat Wittstock zien waarom Erich Kästner in Duitsland blijft: hij wil van binnenuit de roman van het Derde Rijk kunnen schrijven. En als de met een Joodse vrouw getrouwde, apolitieke Thomas Mann op 10 februari, geconfronteerd met zijn naderende emigratie, de verdrijving van de Joden door de nazi’s op de koop toe wil nemen als hij zelf maar in Duitsland mag blijven, steekt Wittstock zijn verbijstering niet onder stoelen of banken.

Een belangrijke rode draad in Februari 1933 vormt de Pruisische Akademie der Kunsten, waarin linkse en rechtse kunstenaars en schrijvers vertegenwoordigd zijn. Voorzitter is sinds een half jaar de componist en antisemiet Max von Schillings. Onder druk van de nieuwe nazi-minister van Cultuur moet hij beeldend kunstenaar Käthe Kollwitz en schrijver Heinrich Mann uit de Akademie zetten, omdat ze hun handtekening hebben gezet onder een oproep om een eenheidsfront tegen het fascisme te vormen. Kollwitz doet dat, want ze wil haar atelier niet kwijtraken dat van de Akademie is. Mann, die ondanks zijn voorzitterschap van de literaire sectie van de Akademie niet is uitgenodigd voor de bijzondere vergadering waar over hem en Kollwitz gestemd zou moeten worden, heeft aan een half woord van Schillings genoeg. Ook hij stapt op, met als argument dat hij het voortbestaan van de Akademie niet in gevaar wil brengen. De verontwaardiging over deze gang van zaken bij de andere Akademie-leden is groot. Er ontstaat een rel waarin schrijvers als Alfred Döblin en Joseph Roth, beiden van Joodse komaf, fel tegen Manns terugtreden protesteren. Alleen al die rel is een apart boek waard, juist omdat het zoveel zegt over de naïviteit van de meeste leden van de Akademie, die op dat moment nog altijd niet lijken te beseffen wat hun te wachten staat. Dat verandert spoorslags zodra de Rijksdag twaalf dagen later in brand wordt gestoken en de staatsterreur zich in volle omgang aan iedereen openbaart.

13-01-2023 Michel Krielaars

Bestanden bij dit product
Back to top