Maar waar zijn die duiven dan
Jan Siebelink De hoofdpersoon, weer een romanticus pur sang, getergd door schaamte en begeerte, lijkt een onrealistische fat. Maar de schrijver maakt het hem knap lastig. Dat levert Siebelinks boeiendste boek in jaren op.
Het is een personage dat je nog niet ogenblikkelijk serieus neemt, deze Hugo Tempelman, die wéét dat de brief die hij op de afdeling urologie ontvangt hem prostaatkanker zal aanzeggen, en dus de dood. De envelop blijft ongeopend, maar het vermoede vonnis noopt hem tot een besluit: hij stapt in zijn blitse cabrio, rijdt terug naar zijn met pianokrukken, koperen kandelaars en fin-de-siècle-kunst volgestouwde woonhuis, een oude kwekerij te Velp, haalt daar een revolver uit een foedraal en begint een trip down memory lane, die zijn laatste dag zal vullen.
Jan Siebelink (1938) heeft weer een romanticus pur sang uit zijn rolodex getrokken, een man zoals je die enkel nog in zijn oeuvre tegenkomt. Een onrealistische fat, kun je zeggen, en toch boeit Maar waar zijn die duiven dan veel meer dan het saaie De buurjongen (2017) of het zelfgenoegzame Jas van belofte (2019). Misschien zit het ’m in de vertelling: een ik-verteller voert het woord, zoals maar zelden bij Siebelink. Je leest dus geen verhaal óver Hugo Tempelman, maar ván hem, wat ruimte biedt voor wantrouwen. Tussen verhaal en weergave zit geen verteller die weegt en filtert, en dat maakt je als lezer alert. Zou je het met recht belachelijk mogen vinden dat de verteller een hamburger een ‘hambourgeois’ noemt? Oftewel: zullen zijn ego en zelfinzicht dit personage nog lelijk gaan opbreken?
Het antwoord is gelukkig ja, want de roman draait om schaamte en vernedering, en is zo de boeiendste Siebelink in jaren. Er staat vrijwel niets meer tussen Tempelman en de dood, en hij gelooft weliswaar niet écht voor God te moeten verschijnen, maar schuldbesef en verlangen naar verlossing zitten er ook bij dit Siebelinkpersonage (verwant aan de familie Sievez) ingebakken. En net de begeerte, die grote zonde, is bij hem zo ontembaar.
Op zijn kerfstok staan talloze bezoeken aan een hoerenkast, een buitenechtelijke verhouding, de wraak daarop van zijn vrouw door het aan te leggen met dezelfde vrouw, waar Hugo weer als derde bij uitgenodigd wordt. Het windt hem op én bezwaart zijn ego, en resulteert in de beste zin uit de roman, even scabreus als potsierlijk als tragisch: ‘Ik was afwisselend in Ankies mond en in die van haar en ik citeerde die zo vermaarde slotzin uit À rebours, waarin de hoofdfiguur zijn diepe angst uit voor een godloos universum.’ Eerst moest ik lachen, bij herlezing beklijft vooral de diepe angst.
Opwinding en vernedering liggen zelden zo dicht bij elkaar, al denk je ook meteen aan die ene scène in Oek de Jongs Zwarte schuur en die ene scène in Grunbergs Bezette gebieden. Net als in die romans zien we hier een soeverein schrijver aan het werk, die zich niet verontschuldigt voor zijn eigenaardigheden, sentimentaliteit, gekunstelde verbanden of onnatuurlijke dialogen. Die steekjes laat de roman wel vallen – hij moet het van zijn allegorische kwaliteit hebben, niet van zijn realisme.
Maar wat Siebelink te vertellen heeft doet ertoe, en gaat de schaamte voorbij. Hij maakt het zijn ijdeltuit moeilijk, vooral bij het bezoek aan Pauline, de bijvrouw, inmiddels ingewijd als mystieke monnik. Zij blijkt écht verlicht: ‘Het gaat erom jezelf te verliezen’, weet zij – en dat is alles wat hij heeft. Hun gesprek is het hoogtepunt van de roman én op het weeïge af zweverig. Dat lijkt me de bedoeling, want die ambivalentie schuurt, bij Tempelman en bij de lezer.
ISBN | 9789403182902 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20200507 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 133 mm |
Hoogte | 209 mm |
Dikte | 26 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres