Mythen en stoplichten
Deze dichter fantaseert over de ‘mooiwitbillen’ van Mark Rutte, die ‘zacht zijn en onschuld uitstralen’
Alara Adilow In haar provocerende debuutbundel die is doordrenkt van seks worstelt de dichter met een mismatch tussen lichaam en bewustzijn.
Het is de ochtend na een nachtje ‘stijf als fuck’ zijn. Flashbacks dringen de brakke realiteit binnen: ‘Ik zette Etta James op, draaide een jointje / de stem van Etta James en het ochtendlicht vormen een lichaam / dat door de kamer walst.’ Het lichaam van de dichter moet nog opstarten, maar haar bewustzijn is al bezig de indrukken te verwerken, zoals de objecten die de kamer én het gedicht animeren: ‘een gebroken Boeddhabeeldje, een paarse vibrator / een whiskyglas met een half jointje erin / en Angela Davis’ Freedom Is a Constant Struggle.’ De zang van James – ‘I was just sittin’ here thinkin’ / of your kiss and your warm embrace, yeah’ – vervolmaakt het gedicht, dat de dichter niet voor niets ‘Gedicht geschreven met een kater’ noemt.
Alara Adilow (1988) ontwaakt vaker op deze manier in Mythen en stoplichten. Het is een eenzaam tafereel, niet alleen omdat zo’n ochtend zo herkenbaar is, maar vooral omdat het lichaam schittert door afwezigheid, terwijl het zo glansrijk, wulps en ook krakkemikkig figureert in deze bijzondere poëzie.
Helemaal aan het begin van haar provocatieve debuutbundel, in ‘Naald van de zon’, ontmoet de dichter een man in het park. Ze gaat bij hem in bad, wast as en aarde van haar billen en samen brengen ze de nacht door. ’s Ochtends wordt haar roes opengekrabd ‘als een zweer’ en vloeien ervaringen ‘als pus door de bleke badkamer’. Ditmaal domineert het lichamelijke en wordt de nacht nog even verlengd: ‘Zijn pik zwelt op als een rel / die van mij is een krop sla in het Koplandgedicht.’
Een rel? Eerst dacht ik aan commotie en consternatie en moest gniffelen om de geestige vergelijking. Wat bleek: het is ook een oude term voor ondeugend meisje of straatmeid. En dat is precies hoe de dichter zich presenteert:
Neem een halve x en drie milliliter GHB doe een Hunkemöller-lingeriesetje aan dat je tweedehands op Marktplaats kocht.
Doe rode lippenstift op en visnetkousen en naaldhakken aan voel je beter geplaatst in de wereld.
Ontkoppel met kledingstukken je bewustzijn van dit onverdraaglijke jongenslichaam.
Bewustzijn en lichaam worden ontkoppeld, omdat ze niet matchen. Dat besef doorkruist de hele bundel, er is niet aan te ontkomen, omdat de dichter er zelf ook niet aan ontkomt. Elders noemt Adilow haar lichaam koppig, het doet lastig en ze wil het inruilen: ‘Lichaam met pik waar eigenlijk geen pik / aan had moeten zitten. Lichaam vol ziektes. / Lichaam vol zaad van vreemden. / Lichaam vol naalden. / Lichaam vol ideologieën.’ Het lichaam is een vernedering en vernedert zelf ook. Een transitie ligt in het verschiet, maar de instituties werken niet mee: ‘Ik begon hormonen te nemen, verborg mijn borstgroei. / De wachttijd bij VUmc is bijna drie jaar. / Vriendinnen van mij hebben zelfmoord gepleegd gedurende die wachttijd.’
Wat hier expliciet benoemd wordt, ligt al besloten in die twee markante regels, waarin het gewraakte geslacht wordt vergeleken met de sla van Kopland. Doorgaans een veilige verwijzing, maar hier wordt dat sprekende beeld tragikomisch en wrang, dankzij Adilows spitsvondige verhaspeling: een ‘krop sla’ in plaats van de ‘jonge sla in september, / net geplant, slap nog, / in vochtige bedjes’.
Geslachten zijn niet slap in Mythen en stoplichten, dat doordrenkt is van seks en onveilige intimiteit, zoals in het gedicht waarin de dichter seks heeft met Mark Rutte, haar zelfbenoemde fetisj. Na wat ‘onnodige en oppervlakkige identiteitsuitwisselingen’ gaat het los. Rutte, met ‘mooiwitbillen die zacht zijn en onschuld uitstralen’, klaagt hijgend over Sylvana Simons, terwijl hij doggystyle genomen wordt. Hij is ‘extatisch en wil meer’ – net als ik, toen ik dit absurde gedicht las.
In alle mannen met wie de dichter het bed deelt, ziet ze de mogelijkheid gered te worden, maar zo mooi en geborgen wordt het niet, nooit eigenlijk in Mythen en stoplichten, want ‘de man heeft werk, familie / vrienden, boodschappen’ en zij dwaalt ‘in de vooravond door de straten / met te weinig geld voor een treinkaartje.’
Daar is de eenzaamheid weer en Adilows eenzaamheid is een eeuwige. ’s Nachts vindt ze een ander in zichzelf van wie ze naar eigen zeggen niet kan vluchten. Hier wederom een veelzeggende dubbelzinnigheid. Wie is die ander? Iemand die ze tijdens het cruisen opgepikt heeft, of stuit ze op wie ze echt is? In Adilows wereld blijkt het vaak en-en te zijn.
De dichter wordt altijd herinnerd aan de mismatch tussen lichaam en bewustzijn, ook door de blik van de ander die als spiegel fungeert. De dichter is op zoek naar een ruimte die haar niet uitsluit, maar ‘elke ochtend word ik wakker / en ga ik op een verwaarloosd podium staan / beken mijn schaamte in een taal die mijn lichaam / nooit echt heeft gepast.’
Aan de haal met de taal
Als het lichaam niet in de taal past, pas je de taal aan – die simpele en effectieve omkering zie ik in Mythen en stoplichten terug. Ik noemde het woord ‘rel’ al. Een soortgelijk voorbeeld trof ik aan in het gedicht ‘Je droeg een kroon van wilgentakken’: ‘De wind woesjt langs de vlammen als een voortplanting.’ Een voortplanting? Dit is gek Nederlands, niet op een afstotende, maar juist op een magnetiserende manier. Net als met Kopland gaat Adilow aan de haal met de taal, op zoek naar wat ruimte waar haar lichaam én dichterschap past.
Die zoektocht is hachelijk en confronterend. Het is tasten, afwachten, afgaan en dóórgaan, ondanks alle weerstand en onzekerheid die de dichter onderweg tegenkomt. De dichter wil gewoon haar boodschappen doen als een vrouw en niet als ‘postfeministisch kunstwerk’, zoals ze zich voelt wanneer ze nagestaard wordt. (Ik schrijf ‘vrouw’, maar moet eigenlijk zeggen ‘vrouw van kleur’, zodat ik recht doe aan Adilows Somalische afkomst, die wel aan bod komt in Mythen en stoplichten, maar niet zo prominent als haar gender en seksualiteit.)
De dichter weigert zich nog langer te laten vervormen door andermans blik; de tijd dat haar lichaam zich klakkeloos aanpaste aan andermans wetten, is al lang voorbij. In de spiegel, schrijft Adilow, stolt haar identiteit in een metonymie en wordt haar identiteit tot een teken gereduceerd. Buiten de spiegel is haar lichaam ‘water, storm, klank, melodie’. Beweeglijk, dus, en hoe – dat is het mythische verhaal dat de dichter opdist.
Die spiegel, die je kunt zien als een van de stoplichten uit de bundeltitel, zal er echter altijd blijven en daarom ook de vertwijfeling: ‘De vraag is of mijn transitie de geboorte van een vrouw is / of de productie van een voorwerp, geschapen door een mannelijke fantasie. // Schuilt mijn geluk in de ogen van mannen / in de ogen van anderen?’
12-08-2022 Obe Alkema
‘Alara Adilow gaat in Mythen en stoplichten als een Griekse wraakgodin langs alle beelden waar ze zich van wil ontdoen, en tegelijkertijd veel van houdt.’
Jonathan Griffioen
‘Met een fijnzinnig taalgevoel weet Alara Adilow een scherpe reflectie op het hedendaagse leven te bezielen met een liefde voor het fabelachtige. Dit is poëzie die de lezer altijd een stap vooruit is. Een genot om te lezen.’
Maria Barnas
‘Alara Adilow overdondert met een zeldzame combinatie van eruditie en gloeiend heet gevoel. Ze keert poëtische tradities en politieke realiteiten binnenstebuiten in wilde, soms absurde beelden en scherpe observaties. Een uitzonderlijk debuut.’
Hannah van Binsbergen
Alara Adilow (1988) is een dichter van Somalische afkomst, woonachtig in Amsterdam. In 2019 haalde ze de finale van het NK Poetry Slam. Ze publiceerde onder andere in De Gids, Het liegend konijn, De Revisor en Tirade. Alara is geselecteerd voor de residentie voor transgender & queer personen van Museum Arnhem.
ISBN | 9789044643053 |
---|---|
Aantal pagina's | 112 |
Datum van verschijning | 20220412 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 199 mm |
Dikte | 11 mm |