Op de rok van het universum

Tonnus Oosterhoff
25,99
Op voorraad
SKU
9789023495741
Besproken in NRC
Bindwijze: Paperback / softback
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
  • Gratis verzending vanaf €50,-
  • Veilige en makkelijke betaalopties
  • Aangesloten bij Thuiswinkel Waarborg
  • Makkelijk bestellen ook zonder account
Afbeelding vergroten
Productomschrijving
In een rijkgeschakeerd mozaïek voert Tonnus Oosterhoff de kettingrokende dierenarts Roelof de Koning ten tonele. Wij volgen zijn gang door het leven en die van zijn metgezellen, babyboomers zoals hijzelf. Intussen wil deze ambitieuze roman door de bijzondere vertelwijze de chaos van het bestaan voelbaar maken. De toon is vitaal én wanhopig. De opbouw fragmentarisch; toch zijn er lange lijnen. De tekst ontroert, bedwelmt, stoot af, sleept mee, is langdradig, wekt de lachlust, verwart, zet aan het denken over de wereld... en treft de lezer ‘met het besef een broodkruimel te zijn op de rok van het universum’ (Lucebert).
‘Een panter klimt des nachts met gevaar voor eigen leven de veekraal in om te slapen met een kalfje van wie hij zielsveel houdt.’
Meer informatie
Auteur(s)Tonnus Oosterhoff
ISBN9789023495741
BindwijzePaperback / softback
Aantal pagina's400
Publicatie datum20151020
NRC Recensie4 ballen
Breedte136 mm
Hoogte216 mm
Dikte32 mm
NRC boeken recensie

‘ik tracht op poëtische wijze’, dichtte Lucebert in 1952, ‘dat wil zeggen/ eenvouds verlichte waters/ de ruimte van het volledig leven/ tot uitdrukking te brengen’. En even verderop:

in deze tijd heeft wat men altijd noemde

schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand

zij troost niet meer de mensen

zij troost de larven de reptielen de ratten

maar de mens verschrikt zij

en treft hem met het besef

een broodkruimel te zijn op de rok van het universum

Tonnus Oosterhoff (1953), die vier jaar geleden voor zijn poëzie de P.C. Hooftprijs werd toegekend, nam die laatste regel van Lucebert als titel voor zijn nieuwe roman Op de rok van het universum. Het boek – niet Oosterhoffs eerste, maar wel zijn meest omvangrijke roman – is te lezen als een uitwerking in proza van Luceberts gedicht. In vierhonderd bladzijden tekst probeert Oosterhoff ‘de ruimte van het volledig leven’ te laten zien, waarbij de tegenstelling tussen mens en dier centraal staat. Wie de gedichten van Oosterhoff (zowel die op papier als de ‘bewegende’ computerpoëzie van de laatste tien jaar) een beetje kent, weet dat hij dat niet doet in een vastomlijnd verhaal.

De roman begint met een reeks dieren-anekdotes, zoals deze: ‘Een jonge poes voert keer op keer schijnaanvallen uit op een alligator en tikt hem daarbij speels op de neus. Om van het gedoe af te zijn laat het reptiel zich in het water glijden.’ Het komt voorbij als een doorlopende voorstelling van YouTube-filmpjes, die al snel van lieflijk naar pijnlijk gaan. Kort na de goedmoedige krokodil volgt dit: ‘Een jongeman die meent een zielsband met een tijger te hebben laat zich uit het kabelbaantje vallen dat over de tijgerhokken in de dierentuin vaart. De tijger brengt hem zware verwondingen toe. Volgens de directie van de tuin hoeft het roofdier niet afgemaakt te worden; het vertoonde alleen maar natuurlijk gedrag.’

Gorilla Bokito

Sommige anekdotes (eigenlijk zeer korte verhalen) zijn verzonnen, andere bekend. Het verhaal van de Rotterdamse gorilla Bokito komt langs, maar in de loop der bladzijden duiken steeds meer droomvoorstellingen op, beginnen er mensen uit een reuzenrad te vallen en verwijzen de korte teksten naar elkaar, naar eerder werk van Oosterhoff en naar talloze andere teksten – literair of niet. De vaak geestige stukjes vestigen afwisselend de aandacht op haromonie en conflict tussen mens en dier.

Dat leest langzaam maar fijn: het is een soort kruising tussen een 21ste-eeuwse timeline en de angstaanjagende krantenberichten die Louis Paul Boon ooit onderaan de bladzijden van Menuet afdrukte. Een deel van die korte verhalen wordt in Oosterhoffs roman uitgebreid tot iets groters, en eentje ontwikkelt zich tot het hoofdplot van Op de rok van het universum: het leven van dierenarts Roelof de Koning.

Nu zijn dierenartsen in de literatuur maar zelden helden. Roelof leidt een bestaan als vele andere babyboomers: onopvallend op school, later zeer links en zich onderdompelend in seks en softdrugs. Tot nageslacht leidt dat allemaal niet, maar Roelof blijkt wel een zeer goede en consciëntieuze dierenarts: met een kalm oog voor de beesten die hij moet genezen of uit hun lijden moet verlossen. We volgen De Koning tot het einde van zijn leven, dat overigens al vroeg in het boek uit de doeken wordt gedaan in een van de mini-anekdotes.

Prachtig laat Oosterhoff bij het sterven van De Koning diens taal desintegreren: ‘Bisschopsmuts strekt vreemd speenkruid uit naar stekend loogkruid. Naar de gevangeniswants! Beekmijtertje en gekield sterrenkroos’ – inderdaad is dit boek ook in zijn virtuositeit een hommage aan Lucebert. De doodsbrabbel gaat tenslotte over in de anekdotes die over De Koning worden verteld op zijn begrafenis. Daar zit ook de opmerking bij die de overledene het meest precies karakteriseert: ‘Hebben jullie ook wel eens gedacht, heel idioot misschien, maar dat hij zélf veel op een dier leek? Daarom kon hij zo goed met beesten omgaan.’

Driften

Dat laatste maakt deze dierenarts bij uitstek geschikt voor de centrale rol in een roman die draait om de verhouding tussen mens (en dier) en wereld. Zoals Oosterhoff ergens schrijft: ‘De mensheid is niet in staat haar lot te bepalen, nog veel minder dan de individuen waaruit ze bestaat, en dit is ook niet haar functie of taak. Hulpeloos overgeleverd aan driften, eigenschappen en kenmerken, dobberen wij mensen rond. De natuur wil in ons gebeurtenissen laten zien zoals de zon in de golfjes het water wil laten schitteren. Wij zijn slechts dragers voor verwikkelingen, water en wind om die oogverblindende schittering mogelijk te maken.’

Veel meer dan het verhaal over Roelof de Koning en andere uitweidingen (zoals een wat obligate DWDD-pastiche en een uithaal naar een radiopresentatrice) is de anekdotenstroom de hoofdzaak van de roman. Niet alleen suggereert die een constante beweging, die typerend is voor de poëzie van Oosterhoff. Oók confronteren die verhaaltjes je met iets wat we onophoudelijk doen: namelijk het doorgeven van particuliere wetenswaardigheden om die vervolgens te presenteren als algemene waarheden. Want welk verhaal vertelt u door? Dat over de alligator die zich door een poes het water in laat sturen of dat over de tijger die zijn ‘vriend’ zware verwondingen toebrengt? Benadrukt u de vredelievendheid of de wreedheid van dier en mens?

Oosterhoff toont onze pogingen tot zelfrechtvaardiging en de volharding waarmee we pogen te bewijzen dat we méér zijn dan die kruimel op de rok van het universum. Uit een ander fragment: ‘Wij zijn met zeer weinig. Toch gaat het om ons. Wij zijn met tallozen. Dus gaat het om ons. Ik ben in mijn eentje. Dus gaat het om mij. Ik ben alleen. Toch gaat het om mij.’

Zo heeft Tonnus Oosterhoff met zijn anekdotenstroom en zijn koning-dierenarts het oude idee van de Keizer der Vijftigers een nieuwe vorm gegeven: in proza, maar op zeer poëtische wijze.

Back to top