Van wie is de stad
Aan het einde van de zomer van 2017 was het eindelijk zover en begon de sloop van Robin Hood Gardens, de in architectuurkringen beroemde, betonnen flats met luchtstraten in Londen uit 1972. Het plan om de 214 sociale woningen in de twee ‘brutalistische’ gebouwen aan weerszijden van een parkje te vervangen door nieuwbouw met 1575 appartementen bestond al een jaar of tien. Maar een internationale reddingsactie, ondersteund door starchitects als Zaha Hadid, wist de afbraak van de geknikte grijze dozen uit te stellen. Pas toen de Engelse monumentencommissie Historic England in 2015 eindelijk besloot dat de blokken van het legendarische architecten-echtpaar Robert en Alison Smithson te ‘grauw’ en ‘te weinig innovatief’ waren om op de monumentenlijst te zetten, kon het uitkopen en uitplaatsen van de bewoners beginnen.
‘Een modernistisch meesterwerk’ noemt de Britse journaliste Ana Minton Robin Hood Gardens in Big Capital. Who is London for? niettemin. De Le Corbusier-achtige flats zijn een van de vele, door Londense deelgemeenten beheerde complexen met sociale woningen die de afgelopen decennia zijn afgebroken. Vrijwel altijd maakten ze plaats voor een mengeling van dure appartementen (veel) en ‘betaalbare’ woningen (weinig of geen). Aan de hand van een groot aantal gevallen beschrijft Minton wat de gevolgen zijn: niet alleen voor de laagstbetaalden, maar ook voor de middenklasse is wonen in Londen onbetaalbaar geworden. De stad is de afgelopen vijftien jaar onherkenbaar veranderd, stelt ze vast. Verschillende buurten, zoals Chelsea, zijn enclaves geworden van de superrijken van over de hele wereld. De vroegere buurtbewoners zijn aangewezen op verre voorsteden of moeten zelfs verhuizen naar steden als Hastings en Folkestone.
De gentifrication van Londen is het gevolg van overheidsbeleid en globalisering, legt Minton uit. Al in de jaren tachtig begon de conservatieve regering onder leiding van Margaret Thatcher met de bevordering van het eigen-woningbezit en de afbraak van de sociale woningbouw. Na 1997, toen Labour onder leiding van Tony Blair aan de macht kwam, bleef dit beleid onveranderd. Ook als het om woningbouw ging, bleek de Derde Weg van Blair weinig anders dan een voortzetting van het neoliberale beleid van Thatcher en bleef het motto gelden dat er geen alternatief was voor marktwerking.
Daar kwam in de loop van de jaren negentig de globalisering bij. Vastgoed in global cities als Londen bleek een uitstekende investering voor Arabische sjeiks, Russische oligarchen en internationaal opererende investeringsfondsen die op zoek zijn naar de hoogste rendementen. Dit leidde niet alleen tot een versnelling van de verbanning van de laagstbetaalden en de middenklasse naar verre oorden, maar ook tot een nieuwe woningnood. In sommige buitenwijken van Londen worden duizenden kamers verhuurd aan vijf of meer personen, vaak nieuwe, al dan niet illegale, immigranten. Londen kent nu zelfs weer sloppenwijken, stelt Minton vast: de 19de-eeuwse praktijk om in achtertuinen van rijtjeshuizen schuurtjes te bouwen en te verhuren is terug. ‘We keren terug naar het Victoriaanse tijdperk, toen filantropische druk en sociale veranderingen nog geen grootschalige sociale woningbouw tot stand hadden gebracht’, concludeert ze aan het einde van Big Capital.
Toch heeft de nieuwe woningnood nog niet geleid tot veranderingen in het Londense woningbouwbeleid. Nog altijd geven de Londense deelgemeenten ruim baan aan projectontwikkelaars die de gemeentelijke sociale-woningcomplexen afbreken of ‘vernieuwen’. Vaak stellen ze hierbij de eis dat er in de nieuwbouw bijvoorbeeld ook voor starters betaalbare woningen komen. Maar meestal vinden de commerciële bouwers wel manieren om hier onderuit te komen. Zo kregen ze het voor elkaar dat piepkleine nieuwbouwwoningen van een half miljoen euro nu als starterswoningen gelden.
Wilde Wonen
In Amsterdam is het stadsbestuur huiverig voor ‘Londense toestanden’, schrijft journaliste Floor Milikowski in Van wie is de stad? De strijd om Amsterdam, een levendig en kritisch verslag van de snelle recente sociaal-economische veranderingen in de hoofdstad. Milikowski begon al acht jaar geleden aan een lange tocht langs (ex-)wethouders, stedenbouwers, straatmanagers, winkeliers, economen, sociaal-geografen en stadsbewoners. De Amsterdamse woningbouw was toen hard getroffen door de economische crisis. Hoewel de stad ook in de crisisjaren jaarlijks zo’n 10.000 nieuwe inwoners trok, stopte het stadsbestuur in 2010 bijna alle nieuwbouwplannen voor woningen. Wel verkocht het op zo’n twintig plekken in de stad honderden kavels waarop Amsterdammers, al dan niet groepsgewijs, zelf hun woningen konden bouwen. Later, toen de crisis in Nederland hardnekkig bleek, besloot Amsterdam behalve het Wilde Wonen ook het toerisme te stimuleren. Als eerste stad ter wereld stond Amsterdam in 2014 officieel de activiteiten van Airbnb toe.
Van wie is de stad is minder pamflettistisch dan Big Capital, dat zich laat lezen als een aanklacht tegen de uitverkoop van Londen aan het grootkapitaal. Zo beschrijft Milikowski met sympathie over de ‘bottom-up’-initiatieven als de Ceuvel in Amsterdam-Noord, een ‘broedplaats’ voor kunstenaars en ‘creatievelingen’ op het terrein van een vroegere scheepswerf waar wordt geëxperimenteerd met duurzaamheid.
Kotsende bierfietsers
Milikowski’s boek gaat ook over meer dan woningbouw. Veel regels wijdt ze bijvoorbeeld aan het uit de hand gelopen toerisme in Amsterdam. Eerst bagatelliseerde het stadsbestuur de overlast van kotsende bierfietsers en wiettoeristen, zo schrijft ze. Maar zelfs nadat het knarsetandend had moeten erkennen dat toerisme ook nadelen heeft voor de stad, hebben D66, VVD en SP, de politieke partijen die tot de gemeenteraadsverkiezingen op 21 maart aanstaande een meerderheidscoalitie vormen in de Amsterdamse raad, een onderzoek naar de precieze kosten en baten ervan tegengehouden. Dat zou waarschijnlijk veel nadeliger uitvallen dan de officiële cijfers, zo blijkt uit becijferingen van Milikowski.
Ook gaat ze uitgebreid in op de opvattingen van de invloedrijke Amerikaanse stadsgeograaf Richard Florida die in 2004 voorspelde dat aantrekkelijke Amerikaanse en Europese steden dankzij de opkomst van de ‘creatieve klasse’ een stralende toekomst tegemoet gingen. Vorig jaar bekende Florida dat hij zich met zijn bestseller The Rise of the Creative Class schromelijk had vergist, en dat ook ‘creatieve steden’ zich nu in een diepe crisis bevinden. Het verwachte ‘trickle-down’-effect van goed verdienende ‘creatievelingen’ die zorgen voor meer welvaart onder stedelingen met lage inkomens, had zich niet voorgedaan.
Integendeel, in steden als San Francisco en Londen, zo stelde Florida in The New Urban Crisis (2017) vast, zijn niet alleen de verschillen tussen arm en rijk toegenomen, maar ook de segregatie. De bewoners met lage inkomens en de middenklassers worden steeds meer verbannen naar verre voorsteden en de binnensteden worden enclaves voor hoog opgeleide ‘kenniswerkers’.
Ondanks de vrees van Amsterdamse bestuurders voor ‘Londense toestanden’, lijkt het Amsterdam van Van wie is de stad veel op het Londen van Big Capital. Ook in Amsterdam wordt de binnenstad steeds meer een ‘pretpark voor hoogopgeleiden’, zo laat Milikowski de stadssocioloog Jan Rath zeggen. En zoals Londen nu een gebrek aan verplegers en onderwijzers heeft omdat het te duur voor ze is om in de stad te wonen, zo wil Amsterdam nu ook betaalbare woningen reserveren voor bepaalde beroepsgroepen.
De steeds grotere gelijkenis tussen Londen en Amsterdam is geen toeval. Want het Nederlandse en Amsterdamse woningbeleid is een trage imitatie van dat van Thatcher en haar opvolgers. Net als de Londense councils zijn de Amsterdamse woningbouwverenigingen nu alweer lange tijd verplicht om jaarlijks een flink aantal van hun sociale-huurwoningen te verkopen. En nu de crisis voorbij is, en Amsterdam plannen heeft voor de bouw van tienduizenden woningen, zal het hier vooral gaan om dure huur- en koopwoningen die grotendeels gebouwd gaan worden door grote, commerciële bouwondernemingen. Daar komt bij dat Amsterdam sinds het einde van de crisis is ontdekt door internationale investeerders. Zo kocht de Amerikaanse bank Goldman Sachs, die in 2008 een grote rol speelde in het uitbreken van de financiële crisis, niet lang geleden een woningblok aan het Waterlooplein.
Met plannen als die voor de Sluisbuurt wil Amsterdam nu de concurrentie aangaan met global cities als Londen, schrijft Milikowski in het hoofdstuk ‘Hoogmoed aan de Amstel’: ‘Als Amsterdam mee wil doen met de grote jongens, moet de stad ook het spel spelen van de grote jongens.’ Toen de economie in 2015 de eerste tekenen van opleving vertoonde, maakte VVD-wethouder Eric van der Burg in 2015 bekend dat er niet 3.000 maar 5.500 woningen zouden worden gebouwd in deze buurt aan het IJ. Twee jaar later presenteerde hij het ontwerp voor de Sluisbuurt. Met 28 hoge woontorens moet de buurt een ‘symbool van de eenentwintigste eeuw’ worden, schrijft Milokowski.
Onder druk van de SP wil het stadsbestuur dat 40 procent van de woningen in de Sluisbuurt sociale-huurwoningen wordt. Maar de kans dat dit ook gaat gebeuren, is klein. Zo’n hoog percentage sociale-huurwoningen betekent voor de bouwers immers een heel lage opbrengst en dus een heel lage waarde, zo laat Milikowski Wienke Bodes, directeur van vastgoedontwikkelaar Amvest, uitleggen. ‘Ik schat in dat het plan zo niet gaat werken, hoe leuk ik het stedenbouwkundig ook vind’, zegt Bodes. Op een of andere manier – minder sociale-huurwoningen of subsidie aan de ontwikkelaars in de vorm van een lagere grondprijs – zal de gemeente de bouwers tegemoet moeten komen, is de onvermijdelijke conclusie.
Sprankelende stadsstraat
Elders in de stad is het stadsbestuur van Amsterdam, net als dat van Londen, vastgoedondernemers al ter wille, zo blijkt uit onder meer de epiloog van Van wie is de stad. Hierin komt Nel de Jager aan het woord, de straatmanager die in het begin van de 21ste eeuw de enigszins verlopen Haarlemmerstraat had weten te veranderen in een sprankelende stadsstraat die dankzij een grote diversiteit aan winkels, restaurants en cafés tot ‘leukste winkelstraat van Nederland’ werd verkozen. In 2012 werd De Jager manager van de Utrechtsestraat, om daar haar succes te herhalen. Maar wegens een overmaat aan eigenzinnigheid en volharding is ze daar weggewerkt door een kongsi van ambtenaren, ondernemers en vastgoedjongens, vertelt ze verbitterd. Ze was een stoorzender die het feestje van de almaar groeiende cashflow verpest, schrijft Milikowski. Nu zijn kleine, bijzondere winkels juist uit de Utrechtsestraat verdwenen en vervangen door ketenwinkels van Vanilla, Holland & Barrett, Rituals en Bolia.com. ‘Alles in Amsterdam wordt gekapitaliseerd en bekeken in het licht van rendement’, zegt een sombere De Jager. ‘Iedereen verkoopt tegen de hoogste prijs. We zitten in een rare overgangsfase. Buurten gaan allemaal op elkaar lijken, de bevolking wordt eenzijdiger, steeds meer groepen vallen buiten de boot. Als je het niet maakt, ben je een loser.’
Een meeslepend portret van Amsterdam aan het begin van de 21ste eeuw. De bevolking groeit snel, het aantal toeristen neemt toe en de stad raakt in de greep van vastgoedhandelaren en beleggers uit binnen- en buitenland. In de binnenstad worden bakkers en boekhandels vervangen door ijswinkels en grote internationale ketens. Tegelijkertijd maken de hoge woningprijzen Amsterdam onbetaalbaar voor middeninkomens.
Het zijn ontwikkelingen die ook spelen in steden als Venetië, Londen en Parijs en die van grote invloed zijn op de identiteit van de stad. Floor Milikowski doet al jaren onderzoek naar de veranderingen en de machtsverhoudingen in Amsterdam. Ze neemt je mee op haar zoektocht naar de winnaars en verliezers en stelt de vraag: van wie is de stad?
ISBN | 9789045022185 |
---|---|
Aantal pagina's | 288 |
Datum van verschijning | 20180221 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 27 mm |