Zebedeus en het ganzenbord van Wisse
Tien jaar geleden beloofde kinderboekenschrijver Koos Meinderts dat er nog een keer een boek zou komen over Zebedeus de Beer: sinds De wonderlijke wereldreis (1993) had hij niets meer laten horen van de dagdromende beer met filosofische inslag. Nu, in het jaar dat Meinderts veertig jaar schrijver is, is er dan eindelijk Zebedeus en het ganzenbord van Wisse.
Opnieuw heeft het boek de vorm van een klassieke queeste. Die begint ditmaal met een postpakket waarin een ganzenbord zit en een brief van een zekere Wisse. ‘Je kunt niet winnen, maar ook niet verliezen. Je kunt alleen maar spelen’, schrijft deze raadselachtige ondertekenaar, die Zebedeus ‘een goede hand van gooien’ wenst. Verward gooit de beer lukraak drie, waarna hij uitkomt op een afbeelding van zijn eigen voordeur. In zijn deuropening treft hij een sneeuwwitte gans die Zebedeus verzoekt hem te volgen ‘naar waar het lot ons brengt’. Daarop stapt de beer dapper het ongewisse in, onder het motto ‘ik wil weten hoe ik afloop’.
Het ganzenbordspel als metafoor voor het leven, waarvan de loop door toeval wordt bepaald, speelt Meinderts vernuftig en nauwgezet. Mooi zijn de terloopse filosofische gesprekjes die Zebedeus voert met alle kleurrijke figuren die hij onderweg tegenkomt. Ze gaan over je durven laten sturen door toeval en de vrijheid die dat geeft, over schatgraven dat leuker is dan vinden en over je neerleggen bij het onvermijdelijke. Aldus ontdekt Zebedeus de betekenis van het spel van het leven, en vermoedt hij wie Wisse is.
Er ligt onmiskenbaar een laagje Meinderts-weemoed over dit verhaal, extra aangezet door Annette Fieniegs dromerige, innemende illustraties. Daaronder is echter voldoende lucht en licht. Vrolijkmakend is zijn verblijf aan zee bij Koenraad de haas, dat voor Zebedeus voelt alsof hij in de zevende hemel is: ‘Voorheen was geluk in een verlangen’, maar ‘in de zevende hemel viel het geluk samen met het moment waarop hij gelukkig was’. Hij is een beer zonder bagage, schrijft Meinderts treffend, ‘niet langer gekweld door heimwee, maar ook niet door vertewee’.
Meinderts’ dichtershart klopt luid en duidelijk. Hij schrijft sober en pretentieloos, maar tussen de regels van de geestige dialogen door wordt er veel gezegd. Daarbij wordt er regelmatig verwezen naar andere literatuur. Zo vliegt Toon Hermans’ dansende ballonnetje in de wind voorbij, en refereert Meinderts aan Rutger Koplands ‘Onder de appelboom’ wanneer Zebedeus onder genoemde boom zoekt naar ‘mooie woorden’ als ‘zeldzaam zacht en dichtbij’ om ‘de stilte een stem te geven’.
Al die speelse verwijzingen hoef je trouwens niet te herkennen om van deze knappe tijdloze vertelling te kunnen genieten. Dat alles een keer ophoudt en elk begin het eind al in zich draagt, of je nu een verzonnen schaap of Zebedeus de beer bent, weet iedereen en dat is precies voldoende en troostrijk bovendien. ‘Kunst is kippenvel met tranen’, leert Zebedeus op zijn levensweg. En zo is het precies.
ISBN | 9789089674081 |
---|---|
Aantal pagina's | 128 |
Datum van verschijning | 20230609 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 156 mm |
Hoogte | 221 mm |
Dikte | 18 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres