In zwerfdagboek neemt een naamloze ik zijn intrek in een stenen gebouwtje aan een rivier in het bos. Hij maakt wandelingen, leest, maakt dagboeknotities over landschap, kunst en poëzie, begint met het schrijven van landschapsgedichten, en ontmoet zo nu en dan een ander personage (de dikke man, het meisje, de hond Patou, de fluitspeler). Alle personages verdwijnen na verloop van tijd weer uit het zicht. Dat geldt eveneens voor de ik, al is die nooit helemáál afwezig; geleidelijk vervaagt het onderscheid tussen de ik en het landschap. Wat blijft is het allesomvattende, onophoudelijk veranderende landschap dat door de beelden en teksten wordt opgeroepen.