Bijna een man
Uit het dagboek van J.J. Voskuil: de schrijver zou liever een boer zijn
Dagboek J.J. Voskuil (Het Bureau) hield een leven lang een dagboek bij. De komende jaren zullen in totaal zeven dikke delen verschijnen. In Bijna een man is de schrijver nog op zoek naar zijn stem.
Tegenwoordig hang je de vlag uit als je ergens een vaste baan hebt weten te bemachtigen, maar er is ook een andere tijd geweest, met andere mensen. In een onvergetelijke scène uit de Nederlandse literatuur komt ex-leraar Maarten Koning thuis na een sollicitatiegesprek bij een wetenschappelijk instituut. Zijn vrouw Nicolien zet de stofzuiger uit en Maarten vertelt haar dat de kans groot is dat hij de baan in kwestie zal krijgen. Nicolien reageert geagiteerd en vindt het maar niks dat hun leven zo zal veranderen. ‘Ik had zo gehoopt dat je het niet zou doen’, zegt ze. ‘Ik vond het zo fijn samen.’ Ze noemt het werk ‘een compromis’ en had gehoopt dat Maarten zich niet in de verleiding zou laten brengen. ‘Ik heb gehoopt dat we altijd samen zouden blijven en samen doodgaan.’ ‘Dat kan toch nog’, antwoordt Maarten. Nicolien: ‘Nee! Niet als jij de hele dag naar je werk bent! Ik vond het verschrikkelijk toen je leraar was!’ Er mag dan aardig wat pathos door het tafereel heen zitten (Nicolien pinkt er ook nog een traantje bij weg), het is prachtig en indringend. Door die ongebruikelijke tegenstelling tussen liefde en werk, maar ook doordat het zo haaks staat op wat zo ongeveer elke politieke partij of emancipatoire beweging zal beweren, namelijk dat iemand er per definitie verstandig aan doet om zich vol overgave op de arbeidsmarkt te storten. Dáár is het te vinden, dáár vindt de verwezenlijking plaats. Heel sterk is ook dat Nicolien en Maarten, zo ontdek je later, het eigenlijk een beetje onfatsoenlijk vinden om te werken. Zij zijn niet het tuig van de richel, het tuig van de richel steekt de handen uit de mouwen.
Verdampte tijd
Bovenstaande scène is, u had het waarschijnlijk al lang en breed in de gaten, afkomstig uit het begin van Het Bureau, de tussen 1996 en 2000 verschenen reeks van J.J. Voskuil (1926-2008), 5.000 bladzijden in omvang, over de geplaagde loopbaan van zijn alter ego Maarten Koning. Voskuil begon er na zijn pensionering aan te schrijven omdat hij merkte dat niet alleen zijn werkzaamheden zinloos waren geweest (zoals hij altijd al had vermoed), maar dat ook de dertig jaren die hij op het Amsterdamse Meertens Instituut had doorgebracht in een mum van tijd aan het verdampen waren; hij had de deur nog niet achter zich dicht getrokken of ze waren hem daar op kantoor al aan het vergeten. Je zou Het Bureau, dat geschreven is in een zuiver en afgemeten, maar uiterst trefzeker Nederlands, in die zin kunnen zien als een vorm van rehabilitatie, als een stijlvolle revanche tegen de anonimisering van het werk: ik mag dan toen niet echt hebben bestaan, maar hiermee dan toch ten volle wél. Lousje, Voskuils vrouw, was dan ook eindelijk trots op haar man.
Afgeschoten
Na Voskuils dood verschenen er nog een paar boeken van zijn hand. Opvallend (en pikant) was bijvoorbeeld Binnen de huid (2009), de roman die Voskuil al in de jaren zestig had afgerond, maar die aanvankelijk resoluut door zijn uitgever Geert van Oorschot werd afgeschoten (‘Een mislukking, vervelend, gezeur, lauw water op een filter met reeds afgetrokken koffie’).
Maar zeker in kwantitatieve zin was een werk als Binnen de huid, waarin Voskuil schreef over een existentiële crisis, wraak en overspel, nog maar een kleine voorbode van wat met de dagboeken nog komen zou. Om die al tijdens zijn leven met de lezers te delen werd door Voskuil te pijnlijk geacht, en nu heeft zijn weduwe dan toch het groene licht gegeven. Voskuil hield een leven lang een dagboek bij, en in totaal zullen er de komende jaren dan ook zeven dikke delen verschijnen – wie weet de omvang van Het Bureau overtreffend.
Bij de aanvang van Bijna een man, het nu net gepubliceerde eerste deel, is Voskuil een jongen van amper dertien. Toevallig of niet, je leest al snel over werkzaamheden die hem een stuk beter lijken te bevallen dan zijn toekomstige ambtelijke werk, namelijk het boerenwerk. In het hart van de oorlog, in 1943, werkt hij een tijd op het land in het Drentse Grolloo. Hij moet aan de bak (‘Zaterdag 7 augustus. De hele dag achter de eg gelopen’), maar klagen doet hij niet, althans niet op papier. En de herinnering aan Voskuil die helemaal op het eind van z’n leven in een interview op tv zei dat hij liever boer was geworden duikt dan ook meteen in je hoofd op.
Goed milieu
Was ‘iemand als Voskuil’, iemand met een goed stel hersens, afkomstig uit een goed milieu en met bijvoorbeeld een vader die hoofdredacteur van een krant was, niet min of meer veroordeeld tot een bestaan als intellectueel, dus een gevangene van zijn komaf en zijn (of andermans) verwachtingen? Want al snel gaat dat intellectuele vermogen, zeker als hij zich in het Amsterdamse studentenleven mengt, zijn identiteit en daarmee ook zijn toekomst bepalen. Begeesterd (maar net zo goed bedremmeld en wispelturig) discussieert hij met zijn vrienden, oftewel de mensen die later de cast van het loeidikke Bij nader inzien (1963) zouden vormen. Over schrijvers, filosofen, over zin en aard van de wetenschap en over – het was door onder andere de in de oorlog gestorven Du Perron en Ter Braak in de mode in die tijd – hun ‘karakter’, dat waarmee je je verhield tot een wereld waarin je de lastigste keuzes moest maken.
Moest gáán maken, want Voskuil bevindt zich in Bijna een man in de luxepositie dat hij nog helemaal niet hoeft te kiezen, te weigeren of heldhaftig te zijn. Het dagboek beslaat een periode die, zoals bij wel meer jongeren, vooral in het teken staat van theorie en oriëntatie: je leest, luistert en kijkt, discussieert daarover met anderen, bent voor of tegen het systeem of die oorlog… en intussen staat om de hoek de werkende maatschappij met engelengeduld te wachten op het moment dat je wel participeren móét.
Voskuil blaast hier onder onze ogen een ballon op, gevuld met ijdele hoop. Hij stelt vrijwel alleen argumenten tégen in plaats van vóór te boek, neemt zijn vrienden maar ook zichzelf al erg kundig psychologisch de maat, zaagt aan zijn eigen stoelpoten, zichzelf feitelijk onklaar redenerend voor de vele jaren van arbeid die na de uitreiking van de bul zullen volgen. Op de laatste pagina’s is hij leraar in Groningen geworden, iets dat mijlenver af staat van zijn eerder genoteerde ideaal, namelijk dat er eigenlijk niks fatsoenlijkers bestaat dan je in je eentje bedrinken.
Rotkerel
Het is daarnaast opmerkelijk hoe negatief hij zich tot het gros van de literatuur verhoudt. Bijna niemand deugt (‘Ik kan Multatuli niet lezen omdat ik hem een rotkerel vind, tot in zijn leestekens’) en maar heel zelden wordt er echt gejubeld. Literatuur was voor hem een slijpsteen, geen diamant die je kon bewonderen. Maar zelfs Voskuil, scepticus tot in zijn leestekens, moet begin jaren vijftig erkennen dat De avonden een fantastisch boek is. Hij moet het wel eerst een paar keer lezen om overstag te gaan, maar goed. Zijn strenge houding zal er misschien wel voor gezorgd hebben dat hij bijvoorbeeld geen criticus werd na zijn studie Nederlandse taal en -letterkunde. Want ook in een boek als Ik ben ik niet (2014), de postuum uitgegeven bundel artikelen en kritieken, hijst Voskuil bijna niemand op het schild.
Bijna een man is hij dus hier, maar ook bijna een schrijver. Want hij mag dan zo scherp als een mes zijn, hij heeft overduidelijk nog een paar flinke stappen te maken tot hij de schrijver was die enkele jaren later Bij nader inzien kon schrijven, dat beschouwd kan worden als een onbetwist meesterwerk. Voskuils dagboek is, in deze vroege periode althans, zoiets als een aanzet, een meccanodoos waarvan je nog niet helemaal kunt bevroeden wat er allemaal mee gebouwd kan worden. Bijna een man is meestal onderhoudend, soms langdradig of niet te volgen en, met name voor Voskuilianen, soms ook ronduit spannend, bijvoorbeeld als je leest dat de schrijver al als tiener wist waar de grenzen van zijn ‘fictie’ zich bevonden. Nee, niks geen hoogst fictieve roman met fantastische figuren en mythologische verwijzingen, geen ode aan de verbeelding, maar een roman ‘over een jongen van mijn leeftijd, zijn moeilijkheden en problemen’. Voskuil ‘zou daar alles in kwijt kunnen’. ‘Als het idee rijper wordt, zal ik proberen het uit te werken, niet om het uit te geven, maar voor mezelf, omdat dat me een grote voldoening lijkt.’ Of als je leest over zijn liefdesverklaring aan ‘de anekdote’, oftewel het inlassen van zuiver beschrijvende tekstdelen in een roman of verhaal. Het kon wel eens de sleutel zijn tot wat we als de meest onderschatte delen van Bij nader inzien of Het Bureau kunnen beschouwen, namelijk de delen waarin nu eens niet de fricties tussen vrienden of de collega’s de boventoon voeren, maar de natuur, de wandelingen en de reizen. Je mag als lezer met die delen doen wat je wilt, er invulling aan geven zoals jij dat wilt. Zoiets klinkt misschien als een eenvoudige schrijfgreep (zoals ook zijn vrienden sceptisch reageren op zoiets laagdrempeligs als de anekdote), maar is juist heel lastig om goed te doen. En bovendien zijn ze een meer dan welkome afwisseling met het zuurstofarme Voskuiliaanse gekonkel binnenskamers, of dat nu in de collegezaal, de kroeg, het eigen huis of op kantoor was. Ik kan me als grote fietsscepticus beschrijvingen van fietstochten door de polder herinneren waarvan ik dacht: ik moest daar toch maar eens gaan kijken. En dus niet vanwege de lyriek. Moesten die neutrale passages niet gewoon zijn wat Voskuil zo node miste aan de rest van het (beschreven) leven: een totaal gebrek aan bedreiging, aan sturing?
Er kleeft natuurlijk een ironische beperking aan een dagboek van Voskuil, zeker als het zo omvangrijk is als dit. Want waar het dagboek van een ándere schrijver wellicht nieuw licht op diens gerespecteerde oeuvre zou kunnen werpen (o, entte hij dat personage op die persoon, etc.), daar heb je met een dagboek als dit (vaak) alleen maar het karkas van de romans in handen. Want Voskuil werkte nou eenmaal ontzettend autobiografisch en promoveerde dagboeken (en voor Het Bureau ook verslagen van Meertens-vergaderingen) tot, voor de goede verstaander zeer dramatische, romans. Wie weet valt het echte antwoord in een volgend dagboekdeel te lezen, maar vooralsnog lijkt het er op dat Voskuil eerst moet lijden, ook daadwerkelijk in de praktijk gebukt moest gaan onder de knoet van de routineuze arbeid, het failliet van de vriendschap of de zucht naar andermans vrouw om te verpoppen van een schrijver die niet uitgegeven wilde worden naar een die dat wel degelijk wilde. De reeds voorvoelde hel was werkelijkheid geworden.
23-09-2022 Sebastiaan Kort
ISBN | 9789028222007 |
---|---|
Aantal pagina's | 688 |
Datum van verschijning | 20220922 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 143 mm |
Hoogte | 220 mm |
Dikte | 43 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres