Cynici
Terloops vertelt dichter Anatoli Mariëngof dat er weer een vriend is gearresteerd en geëxecuteerd
Anatoli Mariëngof In zijn herinneringen en een roman laat deze Russische dichter het Rusland zien van kort na de revolutie van 1917. Met zijn scherpe blik evenaart hij Konstantin Paustovski
Ook de dandy-dichter Anatoli Mariëngof stond te juichen toen in 1917 de Russische revolutie uitbrak. Ook hij snakte naar een nieuwe tijd waarin alles op de schop ging. Maar het zou heel anders uitpakken dan hij had gehoopt.
In zijn geboortestad Penza, op 600 kilometer ten zuidoosten van Moskou, trok het eerste revolutiejaar op een even gewelddadige als absurdistische manier aan zijn oog voorbij. Zo werd zijn adellijke vader door een verdwaalde kogel dodelijk getroffen toen hij zijn zoon van de straat probeerde te halen tijdens een beschieting door het contrarevolutionaire leger.
Mariëngof (1897-1962) heeft dan al in de loopgraven aan het westelijke front gediend. Van vechten kwam het daar volgens eigen zeggen zelden. Het was er ‘leven als op de datsja: jagen, vissen, pokeren.’
Nu zijn vader dood is – zijn moeder stierf al in 1901 aan kanker – heeft hij in Penza niets meer te zoeken. Hij vertrekt naar Moskou, waar hij samen met Sergej Jesenin aan de bakermat staat van het imaginisme, de provocerende beweging van dichters die menen dat een gedicht uit een onafgebroken stroom beelden moet bestaan.
In 1919 debuteert Mariëngof in het tijdschrift Sovjetkrant met het gedicht ‘Magdalena’, waarvan de eerste regel luidt: ‘Verschoon het ondergoed van uw ziel’. Als Lenin het een broddelwerk van een ‘ziekelijk jongetje’ vindt, is Mariëngof diep gekwetst. Gelukkig zijn de recensies positief.
Moskou is in die dagen het centrum van de nieuwe wereld. Volkscommissarissen voeren er heftige debatten met de avant-garde van dichters, beeldend kunstenaars, regisseurs en literatuurcritici. Terwijl in de provincie een bloedige burgeroorlog woedt en 33 miljoen Russen honger lijden, schieten nieuwe literaire tijdschriften als paddenstoelen uit de grond.
Net als zijn tijdgenoot Konstantin Paustovski, wiens memoires in de jaren tachtig in vertaling in de Privé-domeinreeks verschenen, doet ook Mariëngof op een indringende manier verslag van die revolutie, in zijn onlangs verschenen Mijn eeuw, mijn vrienden en vriendinnen. Hij schreef het in de laatste twee jaren van zijn leven, maar het zou pas zesentwintig jaar na zijn dood, tijdens het liberale bewind van Gorbatsjov, worden gepubliceerd. Bijna niemand wist toen nog wie hij was.
Opgewekte cynicus
Waar Paustovski een romanticus is, manifesteert Mariëngof zich als een opgewekte cynicus. Met een scherp oog voor het absurde tekent hij op hoe het elan van de revolutie algauw plaatsmaakt voor een genadeloze dictatuur, waarin iedereen op zijn woorden moet letten. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn jeugdvriend Gromov, met wie hij op het gymnasium in Penza een literair tijdschrift heeft opgericht. Onder de bolsjewistische heersers is hij voorzitter van de Evacuatiecommissie geworden, een machtige functie, die hem een auto met chauffeur heeft bezorgd. Mariëngof zet de gewichtigheid van Gromov spottend neer, om er nonchalant aan toe te voegen dat deze, zodra hij kritiek op zijn meesters begint te leveren, in de gevangenis belandt. Na zijn vrijlating is het gedaan met zijn carrière.
Mariëngof wisselt zijn relaas af met zinnen uit krantenberichten uit januari 1919, waardoor de dagelijkse ellende van honger, oorlog, voedsel- en brandstofschaarste je bijna naar de keel grijpt. Tegelijkertijd verbaas je je erover dat het Moskouse kunstenaarsleven in die dagen zulke grote hoogten bereikt, alsof alleen de positieve energie die de revolutie heeft ontketend ertoe doet.
Even boeiend in Mijn eeuw, mijn vrienden en vriendinnen zijn Mariën-gofs vriendschappen, vooral met de beroemde ‘boerendichter’ Jesenin, een paradepaardje van het nieuwe regime. Jarenlang woont Mariëngof met hem op een kamer in het centrum van Moskou. Ze gedragen zich als dandy’s en teisteren het literaire leven met hun provocerende acties.
Aan zowel hun samenwonen als aan de imaginistische beweging komt een einde als Mariëngof in 1923 zijn grote liefde leert kennen, de actrice Anna Nikritina. Ze krijgen een zoon, Kirka, die in 1940 zelfmoord zal plegen omdat hij vindt dat een mens onder Stalin geen leven heeft.
Op zijn beurt krijgt Jesenin een verhouding met de Amerikaanse danseres Isadora Duncan. Hun liefde zal bezwijken onder Jesenins jaloezie over Duncans succes. Na haar als ‘de man van’ op een tournee door Europa en Amerika te hebben begeleid, keert hij gedesillusioneerd en vervuld van haat over het Westen naar Moskou terug, waar hij in 1925 op 30-jarige leeftijd zelfmoord pleegt.
Telefoonboek
Ook schrijft Mariëngof uitvoerig over de sterren van het Sovjet-theater. Zijn genadeloze portret van de befaamde regisseur Mejerhold spant daarbij de kroon en laat weinig van diens grote reputatie heel. Zo bezorgt Mejerhold zijn nieuwe vrouw Zi-naïda Rajch, de ex van Jesenin, voortdurend hoofdrollen in nieuwe producties, terwijl ze amper kan acteren. Zijn hoogmoed blijkt nog meer als Mariëngof het volgende uit zijn mond optekent: ‘Geef mij het Groot Moskouse Adresboek of de telefoongids en ik maak er een geniale voorstelling van’. Het verbaast je niet dat Mejerhold de Stalinterreur niet overleeft.
Tussen de regels door lees je in dit door Robbert-Jan Henkes voortreffelijk vertaalde Privé-domeindeel kritiek op het Sovjet-regime. Zo meldt hij terloops dat deze of gene vriend is gearresteerd en geëxecuteerd, en ziet hij dat het de bolsjewieken veel meer om hun eigen macht gaat dan om de communistische idealen. Zelf is hij voor niets en niemand bang. Het leven stelt niets voor, neem het vooral niet al te serieus, lijkt hij te willen zeggen.
Een waardevolle aanvulling op Mijn eeuw, mijn vrienden en vriendinnen is Mariëngofs heruitgegeven Roman zonder leugens, zijn in 1927 gepubliceerde herinneringen aan zowel Jesenin als aan de revolutie, die hij met een gehaktmolen vergelijkt. Jesenin komt eruit naar voren als een roemzuchtig, afgunstig, kil en angstig mens. Dat beeld strookt van geen kant met de officiële Sovjethagiografieën, waarin Mariën-gof wordt neergezet als degene die Jesenin op het slechte pad heeft gebracht. Het boek veroorzaakt dan ook een schandaal en maakt een einde aan Mariën-gofs schrijverscarrière. Na de publicatie van zijn roman De geschoren man in 1928 krijgt hij nog amper iets uitgegeven.
Als je zijn eveneens heruitgegeven roman Cynici (1928) leest, begrijp je des te meer waarom de Sovjet-autoriteiten hem in het ravijn van de vergetelheid hebben geduwd. Want behalve een dramatisch, maar luchtig verteld liefdesverhaal, bevat deze roman een bijna filmisch verslag van de verschrikkingen van de eerste jaren van de revolutie. Soms zakelijk in de vorm van bladzijden vol krantenberichten over oproer, terreuraanslagen, hongersnood, kannibalisme op het platteland, epidemieën, soms cynisch aan de hand van personages die geen cent meer om het leven geven.
In zijn waarnemingen over zijn tijd doet Mariëngof niet onder voor Paustovski. Daarom is het des te heuglijker dat zijn werk nu voor een Nederlands publiek toegankelijk wordt gemaakt. De vertalingen van de virtuoze Robbert-Jan Henkes maken dat feest alleen nog maar groter.
12-08-2022 Michel Krielaars
ISBN | 9789061434900 |
---|---|
Aantal pagina's | 208 |
Datum van verschijning | 20220708 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 132 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 22 mm |