Dans, Panfilo, dans
Dat het debuut van Kyrian Esser (1992) niet is onderverdeeld in hoofdstukken maar in akten en een naspel laat al zien hoezeer acteren er een rol in speelt. Een acteren dat wordt gevierd, zeker, maar waar eveneens iets treurigs aan kleeft. ‘Die koortsachtige honger naar toneel’, vraagt de verteller zich bijvoorbeeld over de dolende Tobias af, ‘is het geen dekmantel om op zijn reizen niet herkend te worden als wat hij is: iemand zonder doel of plan.’ We spreken graag over de kunst als een plek van verdieping of ontroering, maar in deze roman is het dus iets anders: een schuilplaats.
Esser, die ook als toneelspeler aan de weg timmert, is wat dat betreft toon- en themavast. Er zijn die akten en dat naspel, maar veel belangrijker is dat zijn complete roman dat acteren belichaamt. Je zou kunnen zeggen dat hij een begaafd stilist is, met fraaie, rondborstige zinnen vol eigenzinnige woorden van hem, maar dat zou een te luie conclusie zijn. Want eigenlijk is iemand hier, Tobias dus, een doorlopende performance aan het opvoeren. Alleen de klaplopers van deze wereld hebben in het snotje hoe hol of stuurloos hij is. ‘Had hij niet de afgelopen winter in Hamburg al het gevoel gehad dat elke bedelaar, elke statieflessenverzamelaar, elke haveloze en uitgestotene in hem zijn gelijke herkende? Hier in Parijs was het nog erger. Ze begonnen hem stilletjes, zonder woorden te groeten, deze mensen tot wier geheime cirkel hij zich zonder inspanning of instemming gerekend zag. Zwervers, zigeuners, farizeeërs, winkeldieven, gemaskerden, gesluierden, broodschrijvers, zwendelaars en zwarthandelaren. Ze groetten hem.’ Dit is geestig en gul (en fraai) verwoord, maar tegelijkertijd dus een bewijs dat Tobias inderdaad een randfiguur is, omdat iemand die wel een doel voor ogen heeft helemaal geen tijd heeft voor zo’n lange opsomming.
Verdomde hitsigheid
Dans, Panfilo, dans is dus een beetje een decadent boek. Oneigentijds ook, met verwijzingen naar kunst-voor-de-fijnproever en de behandeling van een romantische, geïdealiseerde liefde. In hun jeugd ontmoetten eerdergenoemde Tobias en Wouter elkaar, en sindsdien zijn ze naarstig naar elkaar op zoek. Gaat het hier wel echt om de liefde, of staat die korte ontmoeting aan zee voor de melancholie an sich, voor de pijn van zeker weten dat het nooit meer zal worden als toen? En er is die verdomde hitsigheid natuurlijk, die kwelling der twintigers. Vooral de arme Wouter ziet de laatste tijd in alles ‘aanleiding tot opzwelling’. In de geur van bepaalde soorten wasmiddel bijvoorbeeld. Of in sommige kruiden. En zelfs bij ‘het geluid van regenbroeken als de benen langs elkaar gaan’ richt het lid zich reeds hemelwaarts. En omdat het opsommen ook daarna nog niet voorbij is denk je al snel aan Gerard Reve, iemand die ongetwijfeld bij Esser in de kast staat.
Het is soms heerlijk verwend, dit boek. Neem Wouter, die maar twijfelt en worstelt met allerlei eerste wereld-problemen en die zich bijvoorbeeld laat ontvallen dat ‘alles wat ik weet is dat ik van boeken hou, en van het theater, en van muziek, en hoe kan ik standvastig worden als alle dingen die ik mooi vind steeds veranderen’, aangezien ‘geen boek bij tweede lezing hetzelfde is’. Je hebt wat op je bord, als jong mens. Gaan we daar chagrijnig over doen? Niet heel erg, want Esser is zo’n schrijver van wie je dat pikt, bij wie de poseerderij eigen voelt. Al had hij zijn helden, om het toch in toneeltermen te houden, wel wat resoluter door de vierde wand mogen laten heen breken.
ISBN | 9789083274348 |
---|---|
Aantal pagina's | 192 |
Datum van verschijning | 20230127 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 16 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres