Ethica
Van Baruch of Benedictus de Spinoza (1632-1677) weten we dat hij veel nadacht, schreef, met vrienden discussieerde en lenzen sleep. Maar hij hield er ook van op zijn tijd een pijpje tabak te roken. En als hij zich langduriger wilde amuseren liet hij spinnen tegen elkaar vechten of wierp hij vliegen in een spinnenweb. ‘Vervolgens bekeek hij dat gevecht met zoveel plezier dat hij soms in lachen uitbarstte’, aldus een van zijn vroegste biografen. Het past niet helemaal bij de even deugdzame als serene wijze die Spinoza zou zijn geweest, al blijkt deze merkwaardige hobby niet in strijd te zijn met diens filosofie.
In zijn hoofdwerk de Ethica lezen we dat mensen met dieren (waaraan Spinoza het ‘gevoel’ niet ontzegt) kunnen doen wat ze willen, omdat de dieren ‘van nature niet met ons overeenstemmen’. Ze beschikken over minder macht en dus ook minder recht dan de mens. Dat laatste gold volgens Spinoza trouwens ook voor de vrouw ten opzichte van de man. Vandaar dat hij op de laatste bladzijde van zijn onvoltooide Tractatus politicus vrouwen uitsluit van actieve deelname aan de democratie. Een stem op de Partij voor de Dieren is van Spinoza dus niet te verwachten en in de #MeToo-discussie zou hij evenmin een goed figuur slaan, gezien zijn overtuiging dat mannen ‘in de meeste gevallen enkel van vrouwen houden vanuit de lust van hun begeerte’, met als gevolg jaloezie en ander hopeloos gedonder zodra mannen en vrouwen samen gingen regeren.
Ook al zouden velen het vandaag graag anders zien, het verleden doet lang niet altijd wat we ervan verlangen. Zelfs in Thomas More’s utopie uit 1615 was slavernij nog heel gewoon. Juist het verschil met nu maakt de geschiedenis zo interessant en stimulerend, vooral als er ook het nodige wél met onze opvattingen en vooroordelen overeen blijkt te stemmen, zoals bij Spinoza. Net als wij vond hij bijvoorbeeld de democratie de beste staatsvorm omdat zij het meest de vrijheid bevorderde, in zijn ogen het uiteindelijke doel van alle politiek. Lange tijd werd hij verguisd en bestreden om zijn vermeende ‘atheïsme’, en ook dat maakt Spinoza tegenwoordig eerder tot een geestverwant en een soort tijdgenoot.
Populariteit
Het is daarom niet vreemd dat hij dezer dagen zo’n enorme populariteit geniet. Vooral sinds de Britse historicus Jonathan Israel hem heeft uitgeroepen tot bron van de radicale Verlichting en die radicale Verlichting tot de ware Verlichting, kan Spinoza bij ons niet meer stuk. Zowat de hele seculiere moderniteit, inclusief mensenrechten, scheiding van kerk en staat, gelijkheid en vrijheid, zou met hem zijn begonnen. Dat het historisch wel wat ingewikkelder ligt en dat ook de ‘gematigde’ Verlichting van Locke, Voltaire, Hume en Montesquieu veel heeft bijgedragen, maakt voor die populariteit niet uit.
Niemand zal het historische en filosofische belang van Spinoza ontkennen. Maar dat verklaart nog niet het persoonlijke, ja bijna intieme engagement dat sommige bewonderaars met zijn persoon en denken aan de dag leggen. Neem de Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman die in Door Spinoza’s lens (2012) beweert dat zij tijdens het schrijven vaak het gevoel heeft ‘dat Spinoza bij me aan tafel zit’. Of neem Maarten van Buuren, van huis uit romanist, die zich sinds een paar jaar met hart en ziel op Spinoza stort, met als resultaat Spinoza. Vijf wegen naar de vrijheid (2016) en nu zelfs een nieuwe vertaling van de Ethica. De socioloog en jurist Kees Schuyt blijft in Spinoza en de vreugde van het inzicht (2017) iets meer op kritische afstand, maar heeft zich niettemin vele jaren lang intensief met Spinoza beziggehouden en legt daarvan in zijn boek getuigenis af.
Daarnaast zijn er de academische Spinoza-specialisten (Wim Klever, Wiep van Bunge, Henri Krop, Piet Steenbakkers en anderen), ieder met een eigen, soms fanatiek verdedigde Spinoza-interpretatie. En laat ik de Spinoza-bloggers niet vergeten, noch de leden van de Vereniging Het Spinozahuis en de Amsterdamse Spinoza Kring of de deelnemers aan de vele cursussen waarop Spinoza’s filosofie wordt uitgelegd en besproken.
Wat trekt iedereen zo aan in deze denker, van wie Henri Krop in Spinoza. Een paradoxale icoon van Nederland (2014) de rijke nationale receptie door de eeuwen heen in kaart heeft gebracht?
Afschrikken
Op het eerste gezicht doet Spinoza juist zijn best om de lezer af te schrikken. Schuyt spreekt van ‘een berg van graniet’ in het filosofische landschap. Met zijn bizarre geometrische opzet, gemodelleerd naar Euclides’ Elementen, heeft de Ethicainderdaad weinig om een persoonlijke band uit te lokken. Van een warm menselijke aanpak is geen sprake, integendeel. In het Voorwoord bij Deel III belooft Spinoza de menselijke handelingen en driften nota bene op te vatten ‘alsof er sprake was van lijnen, vlakken of lichamen’. Ook het veelal nog aan de scholastiek ontleende jargon (substantie, attributen, modi et cetera) bemoeilijkt de toegankelijkheid, te meer daar Spinoza de oude begrippen niet zelden van een nieuwe betekenis voorziet.
Dat maakt de vertaling van zijn Latijn extra lastig, met als gevolg dat de verschillende vertalingen heel divers kunnen uitvallen. Op dit moment zijn er niet minder dan vijf voorhanden, waarin een centraal begrip als affectus, dat Van Buuren vertaalt met affect, ook wordt vertaald met respectievelijk aandoening, reactie, gevoel en hartstocht. Hetzelfde Latijnse woord, vijf verschillende Nederlandse equivalenten. Kom daar maar eens uit.
Duidelijk is alleen wel het belang van deze affecten/aandoeningen/reacties/gevoelens/hartstochten binnen Spinoza's denken over de mens. Opmerkelijk bij iemand die toch als rationalist bekend staat. Maar Spinoza zag de mens niet in de eerste plaats als een rationeel, laat staan een autonoom wezen. Mensen werden juist op allerlei manieren door ‘externe oorzaken’ bewogen – daar hebben we die affecten waaraan we voortdurend ten prooi vallen: ‘als golven op zee opgezweept door tegengestelde winden [worden we] in allerlei richtingen gedreven, onkundig van onze bestemming en ons lot’. Gelukkig was er ook nog de rede, waardoor we, zij het met veel inspanning, in staat moeten worden geacht die affecten te reguleren, zodat ze ons ingebakken streven naar zelfbehoud (door Spinoza conatus genoemd) ten goede zouden komen in plaats van het te schaden.
Het leidt in de Ethica tot schitterende, maar ook tamelijk meedogenloze psychologische analyses en observaties. Gewoonlijk positief gewaardeerde emoties als medelijden, schuld en berouw worden daarbij afgeserveerd als ‘droeve’ affecten. Ze gaan in tegen de leven bevorderende conatus, die Spinoza overal in de natuur aan het werk ziet, niet alleen in de mens maar in alle dingen. Mensen en dingen zijn verschijningsvormen (modi) van de ene substantie, die Spinoza zowel God als Natuur noemt; en ze zijn via een in God beginnende oneindige causaliteit of noodzakelijkheid aan elkaar gelieerd. Dat betekent dat er tussen God en zijn schepping ofwel tussen God en de Natuur geen wezenlijk verschil bestaat: God is immanent en niet transcendent. Een revolutionaire breuk met het traditionele christelijke en Joodse godsbeeld, waaraan Spinoza zijn reputatie als atheïst maar ook wel als pantheïst te danken heeft.
Aangezien God geen fouten maakt, betekent dit ook dat er in Spinoza’s universum geen toeval bestaat en alles is zoals het moet zijn. Evenmin is er plaats voor een afzonderlijke vrije wil. De enig mogelijke vrijheid bestaat uit een leven ‘volgens de wetten van de menselijke natuur’, schrijft Spinoza in het Tractatus politicus. In de Ethica spreekt hij van een ‘verstandelijke liefde van de geest voor God’: wie eenmaal de noodzakelijkheid der dingen heeft ingezien, zal deze niet alleen accepteren maar ook liefhebben en daarin zijn (geestelijke) vrijheid vinden.
Het kost nog steeds moeite dit alles ten volle tot je te laten doordringen, zozeer heeft de transcendente godheid van het joden- en christendom zijn sporen getrokken door het Europese denken. Tot in het recht en de moraal toe hebben we onwillekeurig de neiging uit te gaan van absolute, universele, maar in wezen bovennatuurlijke principes en idealen, zoals bij het onderscheid tussen goed en kwaad. Spinoza relativeert dit onderscheid rigoureus, door het te koppelen aan de mens en diens specifieke belangen, niet aan de orde der dingen. De Natuur doet niet aan moraal, zoals ze ook niet aan doelen doet maar alleen aan oorzaken, ze is zoals ze is. Wie er anders over denkt, houdt zichzelf voor de gek.
In feite voltrekt Spinoza, net als later Nietzsche die zich in hem herkende, een verbijsterende Umwertung aller Werte. Daar staat tegenover dat dit, anders dan bij Nietzsche, gebeurt binnen het kader van een streng, alomvattend zeg maar holistisch wereldbeeld, waarin God, mens en Natuur niet meer tegenover elkaar staan maar in hechte noodzakelijkheid met elkaar zijn verbonden. Een eenheid die ook zijn bevredigende kanten kent. Bovendien heeft Spinoza er allerlei praktische consequenties aan verbonden, zodat zijn filosofie tegelijk het recept bevat voor een aantrekkelijke stoïcijns-epicuristische levenskunst. Enerzijds is het verstandig om met behulp van het verstand (lees: een redelijk inzicht in onze affecten) te streven naar gelijkmoedigheid, waardoor we de slagen van het lot beter kunnen verdragen; anderzijds is er geen enkele reden om niet, zij het met mate, te genieten van de goede dingen des levens. Zowel via zijn holisme als via zijn levenskunst zal Spinoza bij menigeen de gaten hebben gevuld die de secularisatie in de zingeving had geslagen. Niet toevallig zitten en zaten er zoveel theologen onder zijn aanhangers.
Blijheid
Tinneke Beeckman, voor zover ik weet géén theologe, roept hem uit tot de ‘filosoof van de blijheid’. Dat wekt onwillekeurig associaties met de EO-jongerendag, maar die verdwijnen prompt als ik mij in Spinoza’s politieke denken verdiep. Daar geldt namelijk het principe dat recht alleen bestaat bij de gratie van de macht die iets of iemand heeft om dat recht af te dwingen. Dat recht en macht vrijwel samenvallen inspireert Spinoza tot een realistisch pragmatisme waarin geen plaats is voor universele mensenrechten, maar waarin wél voortvarend wordt bewezen dat mensen hun eigenbelang het best bevorderen als ze rekening houden met elkaar en samenwerken. ‘Met z’n allen voor ons eigen’, heette dat ooit bij de Tegenpartij van Koot en Bie.
Het is een boodschap waarvan je – vooruit – blij kunt worden, niet in de laatste plaats omdat elk vermanend moralisme eraan ontbreekt. Ook daarvoor heeft een volledig gedetermineerd universum immers geen emplooi. Moralisten koesteren heimelijk verachting voor hun medemensen en lijden aan zelfoverschatting, betoogt Spinoza, het ontgaat hun hoezeer ze in werkelijkheid door ‘droeve’ affecten worden gedreven in plaats van door een waarachtig hoger weten. Dus wie met zo’n imaginair hoger wezen probeert zijn medeburgers te koeioneren, zoals destijds de orthodoxe rabbijnen die Spinoza eerst uit de Joodse gemeenschap hadden gegooid en daarna samen met de calvinistische predikanten hadden bewerkstelligd dat hij uit Amsterdam werd verbannen, schaadt de samenleving en zou door de staat tot de orde moeten worden geroepen.
Tegenwoordig zijn de moralisten allerminst verdwenen, helaas, in ons land behoort moraliseren nog altijd tot de meest beoefende hobby’s. Dat maakt de grote populariteit die Spinoza nu geniet toch ook weer een beetje raadselachtig, al gaat het hier wel om een raadsel dat het verdient innig te worden gekoesterd.
Maarten van Buuren is uitgegaan van een nauwkeurige analyse van Spinoza's terminologie. Dat heeft een vertaling opgeleverd die het Latijnse origineel dichter dan ooit benadert en tevens een nieuw en verhelderend licht werpt op de sleutelbegrippen van Spinoza's denken. De vertaling wordt begeleid door verklarende aantekeningen en een samenvatting. Deze nieuwe editie is een must voor alle liefhebbers van Spinoza en filosofie.
ISBN | 9789026340765 |
---|---|
Datum van verschijning | 20171026 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 150 mm |
Hoogte | 230 mm |
Dikte | 39 mm |