Lucy aan zee
John Updike keerde steeds weer terug naar zijn personage Rabbit Angstrom. Aan hem wijdde hij vier romans en de novelle Rabbit Remembered. Telkens schreef hij die boeken met een tussenperiode van tien jaar om de lezer te laten zien hoe de hoofdpersoon zich aanpaste aan de tijd. Het leverde enkele van zijn beste boeken op.
Richard Ford deed hetzelfde met sportschrijver Frank Bascombe, de hoofdpersoon van vier van zijn boeken die ook ongeveer om de tien jaar verschenen. Maar Elizabeth Strout, schrijvend over grofweg hetzelfde noordoostelijke gebied in de Verenigde Staten, heeft veel meer haast met haar Lucy Barton. Ze publiceerde zojuist het vierde boek over dat personage in zes jaar tijd en lijkt vastbesloten het leven van deze vrouw te blijven volgen.
Strout introduceerde Lucy in 2016 met Ik heet Lucy Barton, een roman die vooral opviel door de setting: een succesvolle schrijfster krijgt in een ziekenhuis in New York City, waar ze een mogelijke operatie afwacht, plotseling bezoek van haar moeder die ze in jaren niet heeft gezien, en die vijf dagen en nachten, wakend en slapend, naast haar bed verblijft. Ze wisselen nieuwtjes en anekdotes uit over het stadje in Illinois waar Lucy opgroeide, in een uiterst pijnlijke wereld vol bittere armoede en sociale vernedering. En ja, ook in liefdeloosheid: nog steeds kan Lucy’s moeder, terwijl ze voor het eerst van haar leven de enorme stap naar de grote stad heeft gezet om haar dochter te zien, ondanks aandringen de woorden ‘ik houd van je’ niet over haar lippen krijgen. Zelfs een zoen bij wijze van afscheid kan er niet af.
Het boek wint veel aan waarde na lezing van het vervolg dat minder dan een jaar later verscheen, Niets is onmogelijk, waarin het verhaal vanuit diverse perspectieven wordt aangevuld. Alles wat schrijnend was wordt hier nog schrijnender ingevuld, wellicht omdat Lucy hier wel de hoofdpersoon maar niet de vertelster is. Als je ze als een geheel beschouwt, zijn het briljante boeken, vooral dankzij de soms bedrieglijk achteloze toon waarmee de auteur verslag doet van de verborgen excentrieke en pijnlijke gebeurtenissen in het stadje.
Maar vier jaar later sloeg Strout met Lucy een ander pad in. Opeens gaat William, haar ex en de vader van haar dochters, voor de tweede keer een belangrijke rol spelen in haar leven. In de roman die daaruit ontstond, Het verhaal van William (Oh, William!) dat inmiddels op de shortlist staat van de Booker Prize die maandag wordt uitgereikt, vraagt William haar om hem te vergezellen op een reis naar de plek in Maine. Daar woont, zoals uit een online stamboomonderzoek is gebleken, een halfzuster van hem van wie hij het bestaan niet kende. Die reis loopt op een fiasco uit, maar Lucy laat zich daarvoor, vanwege haar empathie, belonen met een tripje naar de Kaaimaneilanden.
Parasitoloog
Met haar nieuwste roman, Lucy by the sea, krijgt William zelfs een nog belangrijkere plek toebedeeld en verdiept hun relatie zich nog verder. Daar zijn mede de omstandigheden verantwoordelijk voor. Als parasitoloog heeft hij de implicaties van de Covid-pandemie al veel eerder in de gaten dan Lucy (en de meeste New Yorkers overigens). Vastberaden neemt hij Lucy daarom als het ware onder zijn arm mee naar de kust van Maine waar ze minder risico lopen. Ook zorgen ze ervoor dat hun beide volwassen dochters een veilig heenkomen vinden.
De ontvangst in het dorpse Maine is wisselend. Aan de ene kant is er de aandoenlijke Bob Burgess via wie ze het huis in die veilige omgeving huren (en voor wie ze onmiddellijk een geloofwaardige affectie opvat), aan de andere kant zien ze al snel hun auto met New Yorkse nummerplaten beklad worden met kreten als ‘OPLAZEREN NEW YORKERS! WEGWEZEN HIER!’.
Zowel Updike als Ford gaf zijn personages doorsnee beroepen (Rabbit was Toyota-dealer en Bascombe werd na een mislukte schrijverscarrière makelaar); doorsnee mensen ook, die, zoals Updike het uitdrukte ‘leven in de schaduw van grote gebeurtenissen’. Maar Lucy Barton is een succesvolle schrijfster geworden die regelmatig op tv verschijnt. Al is het, net als in de vorige boeken, niet altijd gemakkelijk om haar ook als zodanig te zien. Wanneer een van haar kleinzoons haar typeert als ‘een oude witte vrouw die over oude witte vrouwen schrijft’ zou hij het net zo goed over de reële auteur Strout als over de fictieve auteur Lucy Barton kunnen hebben.
We zien Lucy in dit laatste boek, in haar gedwongen isolement, weliswaar pogingen doen aan een nieuw verhaal te werken, maar de stijl waarin ze de gebeurtenissen om zich heen beschrijft is vaak hulpeloos en naïef, met ook hier veel haperende herhalingen. ‘Margaret was een vormeloze vrouw – ik bedoel dat ze met haar jas aan vormeloos leek’ schrijft ze. En: ‘Het heeft mijn leven volledig veranderd’, over de beurs die ze kreeg om in Chicago te gaan studeren. ‘Het veranderde mijn leven totáál’, voegt ze daar dan aan toe. Dat zijn zinnetjes die een redacteur resoluut zou schrappen, maar voor de karakterisering van Lucy Barton worden ze blijkbaar essentieel geacht.
Lijken op straat
Wat dit boek geen goed doet is dat -Strout de noodzaak voelt om, behalve de pandemie, ook andere actuele gebeurtenissen in de vertelling op te nemen. Het is volgens mij nooit een goed idee om als schrijver te dicht op de actualiteit te zitten. Maar Strouts beschrijving van die afschuwelijke eerste maanden in New York, wanneer de koelwagens de lijken van de Covid-slachtoffers op straat opstapelen is spot on. Lucy volgt het allemaal op tv, maar heeft ook, zoals zoveel anderen in die vreselijke tijd, plotseling veel oog voor de grootsheid van de natuur (Maine was ‘als een ander land voor me’) en andere dingen die in het pre-pandemische bestaan als alledaags ervaren worden.
Maar haar reactie op andere heftige en controversiële gebeurtenissen, zoals de dood van George Floyd, zegt in al zijn voorspelbaarheid niets over haar karakter. Al moet daar wel aan toegevoegd worden dat haar houding tegenover de bestormers van het Witte Huis wél weer veelzeggend is. Ze herinneren haar in eerste instantie aan haar eigen jeugd vol vernederingen, een jeugd waaraan ze succesvol ontsnapt is, maar die ze onherroepelijk bij zich zal blijven dragen. ‘Het voelde plotseling alsof ik inzag hoe deze mensen zich voelden: ze waren als mijn zus Vicky en ik begreep ze. Het was er bij hen ingehamerd om zichzelf in een negatief licht te zien, ze werden met minachting bejegend en ze hadden er schoon genoeg van.’ Om zich al snel erna te realiseren: ‘Nee, die mensen bij het Capitool waren nazi’s en racisten, en mijn begrip stokte daar.’ Als een vrijwilligster bij de voedselbank met wie ze bevriend is geraakt een pro-Trump bumpersticker op haar auto blijkt te hebben, besluit ze daar niets van te zeggen.
Hoezeer William als personage ook een hoofdrol is gaan opeisen, Strout is zeer standvastig in het neerzetten van de ontwikkeling van én de constanten in Lucy’s karakter. Dat blijkt vooral uit de telkens terugkerende herinneringen aan de vernederingen uit haar jeugd (‘Mijn hele kindertijd was een lockdown’). Ze keren terug in de herinneringen aan haar tragische, eenzame broer wiens enige nachtelijke gezelschap lange tijd de varkens waren in de schuur van de buren, waar ze hun slacht, de volgende ochtend, afwachtten. En, uiteraard is er haar zuster Vicky, met wie ze in onmin leeft ondanks het feit dat ze haar schamele inkomen geruisloos aanvult met een deel van haar honoraria – zonder ooit een woord van dank te ontvangen. Dat Vicky een virus-wappie is geworden zal de lezers van de vorige boeken niet verbazen – dat ze ook besmet raakt al evenmin.
Visioenen
Lucy is een tikje wereldvreemd, heeft net als haar moeder visioenen (die dikwijls bewaarheid worden overigens) en vindt van zichzelf dat ze ‘helemaal niets weet.’ Om de liefdeloosheid van haar eigen moeder weg te masseren heeft ze denkbeeldige conversaties met haar verzonnen moeder, die ‘wel lief voor haar was.’ De omstandigheden dwingen haar tot het besef dat ze ‘nooit vrij zou zijn van de isolerende angst en eenzaamheid’ uit haar kindertijd, en dat ze mede daarom zichzelf een ‘angstig type’ vindt.
Het is onmogelijk om nog veel meer over het boek te vertellen zonder aan spoilers te doen. Laat ik volstaan met te zeggen dat Lucy en William als paar de pandemie meer dan positief overleven, tot grote vreugde van hun beide dochters die ook zo hun problemen hebben. Strout schept opnieuw fenomenaal een kleine wereld, via onverwachte ontmoetingen en schijnbaar weinigzeggende observaties. Soms raken die de grens van tegeltjeswijsheden (‘Iedereen wil zich belangrijk voelen.’ ‘Ik wil alleen maar zeggen: wat is de wereld een wonderlijke plek!’) maar de pandemie brengt Lucy wel in een staat van verscherpt bewustzijn.
Strout doet weinig moeite om van Lucy Barton een echt beminnelijk personage te maken. Lucy ergert zich bijvoorbeeld aan opvallend veel dingen om haar heen die niets met de pandemie te maken hebben – zo stoort ze zich aan de geur in andere huizen, ze interesseert zich niet voor eten en al helemaal niet voor Williams kookkunsten. Al geldt dat in niet zo sterke mate als voor Olive Kitteridge, dat andere personage aan wie Strout twee romans wijdde – de eerste van de twee leverde haar de Pulitzer Prijs en vormde de basis voor een HBO-serie met de fenomenale Frances McDormand in de hoofdrol. Ze woont in hetzelfde stadje, Crosby in Maine, waar Lucy nu is neergestreken, en wordt zittend in haar stoel beschreven ‘als een grote brulkikker, die tegen niemand aardig doet.’
Olive speelt nog maar een bijrolletje in dit laatste boek, komt niet rechtstreeks aan het woord. Maar ik voorzie, nee, ik hoop dat Lucy en Olive elkaar gaan ontmoeten, in dat kleinsteedse, door geroddel getekende stukje Amerika. Elizabeth Strout heeft de nodige literaire capaciteit én de lef om dat tot een gedenkwaardige, knetterende confrontatie te maken.
ISBN | 9789025473693 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20221018 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 25 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres