Na de deugd


In de ogen van de achttiende-eeuwse Britse filosoof David Hume was monogame kuisheid een natuurlijke deugd van de vrouw – want hoe zou haar man anders kunnen weten of zijn bezit later in handen zou komen van zijn eigen kinderen? Wie nu met zijn ogen knippert, moet beseffen dat die redenering in Hume’s tijd volstrekt plausibel was.
Een eeuw eerder hadden liberale denkers als John Locke de mens omschreven als een individu dat met de wereld verbonden is in termen van eigendom. Niet Descartes’ ‘Ik denk dus ik ben’ was hun richtlijn, maar: ‘Ik ben wat ik heb’. Wie zo denkt, komt na een tijdje gemakkelijk bij Hume’s exotische visie op de vrouwelijke ingetogenheid uit.
In zijn baanbrekende studie Na de deugd gebruikt de Schots-Amerikaanse filosoof Alasdair MacIntyre dit voorbeeld om te laten zien hoe morele opvattingen altijd gebonden zijn aan hun tijd en de samenleving waarbinnen ze opgeld doen. Dat mag een dooddoener lijken, maar is het niet. Want de filosofische ethiek heeft een heel andere pretentie. Zij hoopt duidelijk te kunnen maken wat ‘goed en kwaad’ betekent voor mensen in het algemeen.
Ook dat blijft niet tot abstracte theorieën beperkt. Wanneer westerse landen vandaag de dag hun betrekkingen met andere werelddelen afhankelijk maken van de vraag of daar de mensenrechten voldoende geëerbiedigd worden, beroepen ook zij zich op ‘tijdloze’ waarden. Ethiek gaat niet over de werkelijkheid zoals zij is; zij gaat over de werkelijkheid zoals zij zou moeten zijn. Ook dat had Hume al bondig geformuleerd en nog altijd geldt het scherpe onderscheid tussen is en ought als een basisregel voor de filosofische ethiek.
MacIntyre wierp in 1981 een steen in de vijver toen hij daar in zijn nu vertaalde studie Na de deugd vraagtekens bij zette. In één moeite door leverde hij scherpe kritiek op de liberaal-individualistische mensvisie die in de (vooral Angelsaksische) ethiek als vanzelfsprekend gold. In haar tijdloosheid was die volgens hem de voedingsbodem kwijtgeraakt waarin noties als ‘goed’ en ‘kwaad’ wortelden.
Daardoor ontstond een heilloze begripsverwarring waarin ethische discussies eindeloos bleven aanslepen. De vraag wat ‘het goede’ nu eigenlijk was werd dermate onbeslisbaar dat de ethiek tenslotte de handdoek in de ring gooide en alleen nog maar wilde discussiëren over de regels waaraan het gesprek daarover zou moeten voldoen.
Willekeur
Onwillekeurig werd ‘het goede’ zo overgeleverd aan persoonlijke willekeur, aldus MacIntyre. Niet alleen in de Angelsaksische filosofie maar ook in het existentialisme, dat bij monde van Jean-Paul Sartre verklaarde dat ieder individu zijn eigen waarden moet kiezen om daarmee zijn eigen levensproject te vormen. Ruim een halve eeuw later klinkt dat nog altijd door in de dooddoener ‘dat maak ik zelf wel uit’. Een gemeenschappelijke norm die natuurlijkerwijs in ieders geweten verankerd ligt is niet langer vanzelfsprekend.
Vandaar dat er inmiddels een aanwassende lijst van expliciet geformuleerde regels en plichten („Voor de kus altijd toestemming vragen”) aan te pas moet komen om het verkeer tussen mensen in goede banen te leiden. Het juridische bestel vult de leemte die het morele tekort laat vallen, al berust ook dat op zijn beurt op drijfzand wanneer zou moeten worden uitlegd waarom het ‘goede’ nu precies goed is, en het ‘kwade’ kwaad.
Hoe de moderne ethiek in het ongerede is geraakt, wordt volgens MacIntyre alleen maar duidelijk wanneer je haar met een andere traditie vergelijkt. In Na de deugd grijpt hij daartoe terug op de deugdethiek van Aristoteles, later uitgewerkt door de middeleeuwse denker Thomas van Aquino. Daarin staat niet de (uitwendige) regel of plicht centraal, maar de geïnternaliseerde notie van wat een goed en deugdzaam leven uiteindelijk is.
Vanuit dat besef weet iemand als het ware intuïtief wat hij doen en laten moet – al kan hij er ook dan natuurlijk altijd nog voor kiezen een booswicht te zijn. Fundamenteel is echter dat dit ‘goede’ handelen altijd ingebed ligt in de praktijk van een samenleving. Zoals een slager weet wat hij moet doen om een goede slager te zijn, zo weet de burger wat hij moet doen om een goede burger te zijn, een vader om een goede vader te zijn, enzovoort.
Die band is in de moderne ethiek, die universeel wil zijn en dus alleen abstracte mensen op het oog heeft, doorgesneden en daarmee stuurloos geworden, zo laat MacIntyre overtuigend zien. Niet dat daarmee meteen alle problemen zijn opgelost. Hoe hoog MacIntyre ook opgeeft van de deugdethiek van Aristoteles en Thomas, beiden leefden in zulke andere samenlevingen dat lang niet al hun vooronderstellingen nu nog geldig zijn. Is de samenleving niet té veelkleurig geworden om over haar eigen vooronderstellingen (wat ís een goede slager, vader, burger?) überhaupt tot overeenstemming te komen?
Zoogdieren
Toch is Na de deugd een van die zeldzame boeken waarbij je de schellen van de ogen vallen. Geschiedenis doet ertoe: met die overtuiging plaatst MacIntyre zich bewust in het voetspoor van Hegel en de Engelse filosoof Collingwood. En ethiek betekent niets zonder de samenleving waarbinnen ‘het goede’ als ‘goed’ kan gelden.
Dat betekent niet dat MacIntyre het cultuurrelativisme en communitarisme omarmt. Sommige samenlevingen zijn aantoonbaar beter dan andere, zo houdt hij vol, en gemeenschappen kunnen uitgesproken kwaadaardig zijn. Maar ook dát is een oordeel dat altijd slechts te vellen is vanuit een specifiek moment in de geschiedenis en een bepaalde (andere) traditie. Een nulpunt bestaat niet.
Na de deugd geldt inmiddels als een filosofische klassieker: eerder omdat MacIntyre daarin een nieuw denkveld openlegt dan dat hij op de vraag naar ‘het goede’ sluitende antwoorden zou geven. In latere boeken grijpt hij daarvoor terug op de antropologie en zelfs de biologie: wat een ‘goede’ mens is ligt vervat in onze natuurlijke constitutie en verwantschap met andere (zoog)dieren.
Hume zou ervan gegruwd hebben ought daarmee opnieuw resoluut in het is verworteld te zien. Maar volgens MacIntyre ontkomen we daar niet aan, willen woorden als ‘goed’ en ‘kwaad’ verlost worden van de willekeur waaraan ze nu zijn uitgeleverd. Wát dat voor de vrouwelijke kuisheid ook moge betekenen.
Volgens Alasdair MacIntyre bevindt de wereld zich in een morele chaos, mensen weten niet meer wat goed is en wat niet. In Volgens de deugd stelt hij dat dit komt doordat wij steeds verder weg zijn komen te staan van wat Aristoteles onder ethiek verstond. Wij zouden ons weer moeten richten op wat deze Griekse filosoof begreep als de deugden, datgene wat het leven op zichzelf goed maakt.
MacIntyres boek staat aan het begin van een revival van de deugdethiek en inspireerde velen, ook vandaag de dag nog. Nu is het voor het eerst ook beschikbaar in het Nederlands.
ISBN | 9789025911652 |
---|---|
Aantal pagina's | 432 |
Datum van verschijning | 20240418 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 161 mm |
Hoogte | 239 mm |
Dikte | 36 mm |