Veldwerk
Talige ontsnappingen uit de realiteit
Bernke Klein Zandvoort Fragmenten van levens brengt Klein Zandvoort samen: in haar tweede bundel, genomineerd voor de Grote Poëzieprijs 2021, hanteert deze dichter een collagetechniek om informatie voor zich te laten spreken.
In Powers of Ten (1977), een film van Ray en Charles Eames die te zien is op YouTube, maak ik een reis vanaf een picknickkleed naar de Melkweg. Binnen seconden leg ik lichtjaren af. Vanuit een dof zwart, doorspekt met sterren, keer ik terug naar het picknickkleed, dwars door de huid van een slapende man op het niveau van protonen die eruitzien als sterren aan het firmament. Wanneer ik van mijn scherm opkijk, lijk ik tussen sterren de kamer in te tuimelen.
Een fascinatie voor hoe perspectief en afstand bepalen en vertekenen wat je ziet, ligt aan de basis van het sterk beeldende werk van dichter Bernke Klein Zandvoort (1987). In haar debuut Uitzicht is een afstand die zich omkeert (2013) refereert zij aan Powers of Ten: ‘in een film werd vanaf een picknickkleed naast het sterrenstelsel gestapt/ om door een hand heen in de bloedbaan te verdwijnen/ de huid van de hand een zorgvuldig mozaïek, ook gelegd in de glaskoepel/ boven het British Museum of de Louvre-piramide, binnenpromenades/ vol fruitvliegjes die cirkels om elkaar draaien/ af en toe een rondblik die hapert.’
Ook in haar tweede bundel Veldwerk, die deze week genomineerd werd voor de Grote Poëzieprijs 2021, staat de waarneming centraal. Het werk verwijst niet alleen naar films, maar heeft ook filmische kwaliteiten. Elke strofe beslaat als een filmscène een situatie, elke versregel een nieuw moment daarbinnen. Witregels worden aangewend om een nieuwe scène, een tijdsprong of een perspectiefwisseling aan te kondigen.
Klassenmaatschappij
Het weglaten van hoofdletters – op plaatsnamen en eigennamen na – is een leidend principe in het werk van Klein Zandvoort en draagt bij aan de indruk dat alles en iedereen in principe even belangrijk is. Inhoudelijk wordt dat uitgewerkt in het ingetogen en sterke gedicht ‘concern’ waarin subtiel kritiek wordt geleverd op de klassenmaatschappij. Zonder direct een mening te geven over een zorgvuldig opgemaakte vrouw ‘met wimpers als insectenpootjes’ die stug blijft geloven in de maakbaarheid van de mens, laat de dichteres deze doorschemeren. Ze zégt niet dat er een representatieve vrouw voor haar zit die zich stug aan haar eigen wereldbeeld vastklampt, maar laat het zien:
‘het is moeilijk om tot de middenklasse te behoren’
zegt de vrouw met wimpers als insectenpootjes haar handen liggen geopend op tafel, alsof ze iets aanbieden op een mooie schaal
haar bedrijf noemt ze concern en haar zoons adviseerde ze al vroeg
hun kosten op te hogen, ‘zodat je werken blijft
dan schuift je klasse vanzelf steeds iets verder voor je uit’
ik volg haar mond als het open- en dichtvouwen van het papieren spel
dat van een hand een orakel maakt
over wat je later worden zal:
bètawetenschapper/ laborant/ advocaat/ rechter/ en verder terug
potloodslijpster/ nagellakster/ kraamverzorgster
Aan de hand van wat de ik-figuur niet geworden is, ontwikkelt zich het negatief van een biografie, een reis terug in de tijd, een doorsnede van een maatschappij, waarbij tongue in cheek de mannelijke aanduiding voor een beroep alleen wordt gebruikt voor posities die in hoog aanzien staan.
en terwijl de vrouw doororakelt
zie ik dat haar glimlach in twee stukken breken kan
één helft houdt me gerust door naar me te lachen
de andere weet iets waar ik zorgvuldig buiten word gehouden
De glimlach valt uiteen in het vriendelijk bedoelde voorkomen van de vrouw en iets waar de ik-figuur niet bij kan. Wáár de ik zorgvuldig wordt buitengehouden, wordt niet expliciet gemaakt. Is het de toegang tot een hogere klasse? De persoonlijke belevingswereld van de vrouw? Wezenlijk contact met de ander in het algemeen? Een toekomst waarin de ik-figuur iets worden zal? Alles is mogelijk. De ruimte tussen en buiten de omschreven beelden, de betekenis die impliciet ontstaat, biedt een talige ontsnapping uit de geobserveerde werkelijkheid.
Straatvondsten
Op luchtige toon, met hier en daar sprankelende woordvondsten als ‘bokkige stofzuiger’ en ‘borstkapel’, wordt het alledaagse bijzonder gemaakt. Zoals in het gedicht ‘bloesemplak’, een kunstwerk van taal waarin een tas vol straatvondsten een rariteitenkabinet wordt:
dit is wat ik vandaag tegenkwam
twee tanden van een vork, negen peuken
tussen gevelgras, een halve streepjescode
hoe er regen viel in een fontein en iets
wat ik later zou definiëren als bloesemplak
een paar straten onder schoenen meegenomen
de bezieling van een duim en wijsvinger
nog voelbaar in een plukje shag
een nieuwe woonwijk als een opkomend melkgebit
uit het zand, een leeggelopen 8 (of het teken voor oneindig)
fragmenten van levens bracht ik samen in mijn tas
Wie als Klein Zandvoort met een collagetechniek beelden of brokken informatie voor zich wil laten spreken, loopt onvermijdelijk tegen grenzen aan: gebruik je wel of geen ‘lijm’ om beelden die elkaar willekeurig opvolgen, aaneen te schakelen? Laat je de lijmdruppels zien? Of vertrouw je erop dat de lezer zelf verbanden legt? De lijm van Klein Zandvoort is het laten zien hoe ze informatie haar gedichten binnensleept, zoals ‘dit is wat ik vandaag tegenkwam’ in het bovenstaande gedicht, ‘lees ik’, ‘een man zegt’, ‘hoorde ik laatst’.
Zonder deze vage bronvermeldingen was het ook duidelijk geweest dat de informatie de dichteres op de een of andere manier had bereikt. Of zouden de beelden dan te losjes bij elkaar gesprokkeld overkomen?
Waar Klein Zandvoort zich weinig aantrekt van hoe haar werkelijkheid tot stand komt en zich niet geroepen voelt daar rekenschap over af te leggen, komen de beelden krachtig over en kan de lezer zelf betekenis vinden in hoe de beelden elkaar opvolgen. Dan blijken de beelden een innerlijke coherentie te hebben, mogelijk het gevolg van de aanhoudende nieuwsgierigheid van de dichteres naar hoe en wat er waargenomen wordt.
Uitzicht
Er is geen lijm nodig, blijkt bijvoorbeeld uit de openingsregels van oorschelp. De beschreven situatie is op het eerste gezicht eenvoudig: de ik-figuur zit tegen een koperen plaatje op de rugleuning van een bank aangeleund, waarop iemands leven staat samengevat:
op een bankje in een park met mijn rug op een koperen plaatje
het uitzicht waar onze T.
zo van hield (1947-2015)
luister ik naar vliegtuigen
Binnen vier regels roept Klein Zandvoort verschillende vormen van uitzicht of afstand op: het uitzicht waar de overledene van hield, het uitzicht dat de ik-figuur deelt met een overledene, de afstand tussen de ik-figuur en (gehoorde) vliegtuigen, de afstand tussen leven en dood.
Wie zich de geschetste, net niet aangereikte afstanden probeert voor te stellen, verlaat al snel het bankje, het park en kan zich bewegen tussen intrigerende vergezichten:astronomen, hoorde ik laatst, luisteren meer dan ze kijken
in een ster woont de geluidsopname van een leven dat niet meer bestaat
als twee sterren elkaar passeren klinkt er een bos
waar de wind doorheen gaat
26-03-2021 Maria Barnas
Veldwerk bestaat uit lange gedichten en korte gedachten die na blijven klinken. De vraagtekens die Klein Zandvoort plaatst houden haar gezelschap: welke rol spelen we zelf in het scheppen van werkelijkheid?
ISBN | 9789021415413 |
---|---|
Aantal pagina's | 60 |
Datum van verschijning | 20201207 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 160 mm |
Hoogte | 209 mm |
Dikte | 6 mm |